Examples of using "Barca" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb een boot.
Een boot kapseisde.
- Ik ben in een boot.
- Ik zit op een schip.
- Ik zit op een boot.
Tom stal een boot.
We zitten in hetzelfde schuitje.
We zitten allemaal in hetzelfde schuitje.
Dat is een boot.
Zie je een schip aan de horizon?
Het schip is gezonken.
We zitten allemaal in hetzelfde schuitje.
Het schip ligt in de haven.
Mijn boot is klein.
Het schip voer onder de brug door.
Tom heeft een roeiboot.
Jij bent de baas. We doen dit samen.
Jij bent de baas. We zijn samen onderweg.
Jij bent de baas, jij gaat me me mee. Jij bepaalt.
"Als de boot werkelijk omgeslagen was,
Ik wil een boot die me hier ver vandaan brengt.
- Ik wil een boot die me hier ver vandaan zal brengen.
- Ik wil een boot die me hier ver vandaan brengt.
Ik wil een boot die me hier ver vandaan zal brengen.
Een paar jaar geleden voer ik op een zeilboot door de Stille Oceaan