Examples of using "Büszke" in a sentence and their dutch translations:
Hij is trots op zijn zoon.
- Ik ben fier op mijn broer.
- Ik ben trots op mijn broer.
- Ik ben trots op je.
- Ik ben trots op u.
- Ik ben trots op jullie.
- Ik ben trots op jou.
Daarop kan je trots zijn.
Wees trots op jezelf.
Ik ben trots op u.
Het is iets waar ik trots op ben.
Ze is trots op haar dochter.
- Ik ben trots op jullie allen.
- Ik ben trots op jullie.
Ben je trots op je vader?
Ik ben trots op Tom.
Hij kan trots zijn op zijn vader.
Hij kan trots zijn op zijn vader.
Ik ben trots op jullie.
Ik ben trots op mijn zoon.
Hij is fier een kunstenaar te zijn.
Ik ben trots op mijn dochter.
Tom is trots op zijn werk.
Engeland is trots op zijn poëten.
Hij was fier op zijn broer.
Ik ben fier op mijn broer.
Hij kan trots zijn op zijn vader.
- Ik ben zeer trots op mijn zoon.
- Ik ben heel trots op mijn zoon.
Het dorpshoofd was een trots mens.
Mijn familie is erg trots op me.
Zij was heel trots op haar vader.
- Ik ben altijd fier over mijn familie.
- Ik ben altijd trots op mijn familie.
Ze is er trots op dat haar man rijk is.
Tom zou erg trots op je geweest zijn.
Ik ben trots om een leraar te zijn.
Waarom ben je godverdomme altijd zo trots op jezelf?
- Hij is fier dat zijn vader een vooraanstaande wetenschapper was.
- Hij is er trots op dat zijn vader een groot wetenschapper was.
Maar ik ben ook ongelooflijk trots op dit dier...
Ik heb niks om over op te scheppen.
Hij is trots dat zijn vader een beroemde wetenschapper was.
Ik ben er trots op deel uit te maken van dit project.