Examples of using "Zigaretten" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb sigaretten nodig.
Ik rook sigaretten.
Koffie en sigaretten.
Hij koopt sigaretten.
Ze koopt sigaretten.
Waar zijn mijn sigaretten?
Ze rookt twintig sigaretten per dag.
Ze rookt twintig sigaretten per dag.
Hoeveel sigaretten rook jij per dag?
Simina geeft veel geld uit aan sigaretten.
- Hoeveel pakjes sigaretten rookt u dagelijks?
- Hoeveel pakjes sigaretten rook je dagelijks?
Tom vertelde Mary om wat koffie en sigaretten te kopen.
We verkopen geen alcoholische dranken noch sigaretten aan personen onder de achttien jaar.
- Tom denkt dat het veiliger is elektronische sigaretten te roken dan de klassieke, maar Maria is daar niet zo zeker van.
- Tom denkt dat dampen veiliger is dan roken, maar Maria is daar niet zo zeker van.