Examples of using "Skifahren" in a sentence and their dutch translations:
Tom houdt van skiën.
Tom was aan het skiën.
Tom hield van skiën.
Mijn lievelingssport is skiën.
Hij ging skiën.
Wat skiën ze toch slecht!
Tom ging skiën.
Zij ging skiën.
Skiën is één van mijn hobby's.
Waar is skiën uitgevonden?
- Welke is makkelijker, skiën of schaatsen?
- Wat is makkelijker, skiën of schaatsen?
De vorige winter ben ik naar Canada gaan skiën.
Ik heb mijn been met skiën gebroken.
Skiën is mijn lievelingssport.
We gingen naar de bergen om te skiën.
Ik heb mijn been tijdens het skiën gebroken.
Ik hou van de winter omdat ik dan kan gaan skiën.
Tom en Maria gingen skiën in de Alpen.
Hij kan totaal niet zwemmen, maar voor skiën is hij de beste.
Ik wil met Tom gaan skiën.
- We gingen naar de berg om te skiën.
- We gingen naar de bergen om te skiën.
Hou je ervan om op poedersneeuw te skiën?
De vorige winter ben ik naar Canada gaan skiën.
Eten met een gezin in Peking, skilopen met een goede vriend in Polen, met een hartsvriendin in Belgrado wonen - dat zou ik zeker niet gedaan hebben zonder Esperanto.