Translation of "Schwimmt" in Dutch

0.014 sec.

Examples of using "Schwimmt" in a sentence and their dutch translations:

- Sie schwimmt.
- Er schwimmt.

- Hij is aan het zwemmen.
- Hij zwemt.
- Ze is aan het zwemmen.

- Schwimmt Tom gern?
- Schwimmt Tom gerne?

- Houdt Tom van zwemmen?
- Zwemt Tom graag?

Sie schwimmt.

Ze is aan het zwemmen.

Holz schwimmt.

- Het hout drijft.
- Hout drijft.

Tom schwimmt.

Tom zwemt.

Schwimmt Tom?

Zwemt Tom?

Er schwimmt.

- Hij is aan het zwemmen.
- Hij zwemt.

Naoko schwimmt.

Naoko zwemt.

Ihr schwimmt.

- Jullie zwemmen.
- Jullie zijn aan het zwemmen.

Tom schwimmt gern.

Tom houdt van zwemmen.

Er schwimmt gerne.

Hij zwemt graag.

Er schwimmt gerade.

Hij zwemt nu.

Sie schwimmt gut.

Ze zwemt goed.

Fett schwimmt oben.

Vet drijft bovenop.

Schwimmt der Hund?

Zwemt de hond?

Naoko schwimmt gerade.

- Naoko is nu aan het zwemmen.
- Naoko zwemt op dit moment.

Warum schwimmt Eis?

Waarom drijft ijs?

Sie schwimmt gern.

Zij zwemt graag.

- Er schwimmt im Pool.
- Er schwimmt gerade im Schwimmbecken.

- Hij zwemt in het zwembad.
- Hij is in het zwembad aan het zwemmen.

Tom schwimmt sehr schnell.

Tom zwemt heel snel.

Holz schwimmt im Wasser.

Hout drijft in water.

Wie schnell sie schwimmt!

Hoe snel zij zwemt!

Er schwimmt im Fluss.

Hij zwemt in de rivier.

Er schwimmt sehr schnell.

Hij zwemt heel snel.

Ein Stein schwimmt nicht.

Een steen drijft niet.

Mein Bruder schwimmt nicht.

Mijn broer zwemt niet.

Der Fisch schwimmt flussaufwärts.

De vis zwemt stroomopwaarts.

Öl schwimmt auf Wasser.

Olie zal op water drijven.

Sie schwimmt im Geld.

Ze zwemt in het geld.

- Sie schwimmen.
- Ihr schwimmt.

- U zwemt.
- U bent aan het zwemmen.
- Jullie zwemmen.
- Jullie zijn aan het zwemmen.

Toms Hund schwimmt sehr gut.

- De hond van Tom kan goed zwemmen.
- Toms hond kan goed zwemmen.

Er schwimmt besser als ich.

Hij zwemt beter dan ik.

Meistens düst, krabbelt oder schwimmt er.

Meestal is ze aan het vooruitschieten of kruipen of zwemmen.

Er schwimmt immer mit dem Strom.

Hij waait met alle winden mee.

Mary schwimmt genauso schnell wie Jack.

Maria zwemt even snel als Jakobo.

Tom schwimmt genauso gut wie Maria.

Tom zwemt net zo goed als Mary.

Holz schwimmt, aber Eisen sinkt nach unten.

Hout drijft, maar ijzer zinkt naar beneden.

Der Junge schwimmt gerade mit seinen Freunden.

- De jongen is aan het zwemmen met zijn vrienden.
- De jongen is met zijn vrienden aan het zwemmen.

- Tom kann gut schwimmen.
- Tom schwimmt gut.

Tom kan goed zwemmen.

Melanie hat gesagt, dass sie gerne schwimmt.

- Melanie heeft gezegd dat ze graag zwemt.
- Melanie zei dat ze van zwemmen houdt.

Für jeden Lachs, der ihm zu nahe schwimmt.

...die wachten tot er een zalm te dicht in de buurt zwemt.

Der Hai will ihn abschütteln und schwimmt davon.

De haai wil haar van zich af schudden en zwemt weg.

- Er kann schwimmen.
- Er weiß, wie man schwimmt.

Hij kan zwemmen.

Das Mädchen, das im Becken schwimmt, ist meine Cousine.

Het meisje dat in de vijver zwemt is mijn nicht.