Translation of "Kirche" in Dutch

- Wo ist die Kirche?
- Wo steht die Kirche?

Waar is de kerk?

Das ist eine Kirche.

Dat is een kerk.

Ich gehe zur Kirche.

Ik ga naar de kerk.

Wo ist die Kirche?

Waar is de kerk?

- Sonntags ging Tom in die Kirche.
- Tom ging sonntags in die Kirche.

Tom ging zondag naar de kerk.

Die Kirche steht am Stadtrand.

De kerk staat aan de rand van de stad.

Wo ist die nächste Kirche?

Waar is de dichtstbijzijnde kerk?

Wie alt ist diese Kirche?

Hoe oud is die kerk?

Wann wurde diese Kirche gebaut?

Wanneer is die kerk gebouwd?

Kann ich eine Kirche besuchen?

Kan ik een kerk bezoeken?

Ich gehe in die Kirche.

Ik ga naar de kerk.

Ich gehe nicht zur Kirche.

Ik ga niet naar de kerk.

- Es gibt eine Kirche neben meinem Haus.
- Neben meinem Haus ist eine Kirche.

- Er is een kerk dicht bij mijn huis.
- Er staat een kerk naast mijn huis.

Es ist eine typische gotische Kirche.

Het is een typisch gotische kerk.

Sonntags gehe ich in die Kirche.

- 's Zondags ga ik naar de kerk.
- Zondags ga ik naar de kerk.

Ich gehe sonntags in die Kirche.

- 's Zondags ga ik naar de kerk.
- Zondags ga ik naar de kerk.

Wann ist diese Kirche erbaut worden?

Wanneer is die kerk gebouwd?

Sie gehen sonntagmorgens in die Kirche.

Op zondagmorgen gaan ze naar de kerk.

Die katholische Kirche ist gegen Scheidung.

De Katholieke Kerk is tegen echtscheiding.

Ich gehe jeden Sonntag zur Kirche.

Ik ga elke zondag naar de kerk.

Er geht nicht in die Kirche.

Hij gaat niet naar de kerk.

Wie alt ist diese Kirche dort?

Hoe oud is die kerk?

Er geht selten in die Kirche.

Hij gaat zelden naar de kerk.

Die Kirche stand auf einem Hügel.

De kerk stond op een heuvel.

Tom ging sonntags in die Kirche.

Tom ging zondags naar de kerk.

- Ich gehe alle Jubeljahre in die Kirche.
- Ich gehe alle heiligen Zeiten mal in die Kirche.

Ik ga zelden naar de kerk.

- Viele Menschen gehen zu Weihnachten in die Kirche.
- Viele Menschen gehen an Weihnachten in die Kirche.

Veel mensen gaan met Kerstmis naar de kerk.

In einer Kirche ist gewöhnlich eine Orgel.

Meestal is er in een kerk een orgel.

Ich gehe jeden Tag in die Kirche.

Ik ga iedere dag naar de kerk.

Sie gingen am Heiligen Abend zur Kirche.

- Ze gingen naar de kerk op kerstavond.
- Ze zijn op kerstavond naar de kerk gegaan.

Ich fahre mit dem Auto zur Kirche.

Ik ga naar de kerk met de auto.

Es gibt eine Kirche neben meinem Haus.

- Er is een kerk dicht bij mijn huis.
- Er staat een kerk naast mijn huis.

Sie geht jeden Sonntag in die Kirche.

Ze gaat elke zondag naar de kerk.

Heute Abend gehen wir in die Kirche.

Vanavond gaan we naar de kerk.

Die Kirche ist auf der anderen Straßenseite.

De kerk bevindt zich aan de andere kant van de straat.

Sie will nicht in die Kirche gehen.

Zij wil niet naar de kerk gaan.

Sie gehen am Sonntag in die Kirche.

Zij gaan zondags naar de kerk.

Tom geht praktisch niemals in die Kirche.

Tom gaat vrijwel nooit naar de kerk.

Alle Leute waren schon in der Kirche.

- Alle mensen waren al in de kerk.
- Alle mensen waren al bij de kerk.

Das Kreuz wurde in die Kirche gebracht.

Het kruis is overgebracht naar de kerk.

- Dies ist die Kirche, wo wir geheiratet haben.
- Das ist die Kirche, in der wir geheiratet haben.

Dit is de kerk waarin we getrouwd zijn.

Ich gehe jeden Tag an dieser Kirche vorbei.

Ik kom elke dag langs die kerk.

Einige Personen gehen am Sonntagmorgen in die Kirche.

Enkele mensen gaan de zondagmorgen naar de kerk.

Ich bin heute Morgen in die Kirche gegangen.

- Ik ben deze morgen naar de kerk gegaan.
- Vanmorgen ging ik naar de kerk.

Wir konnten das Läuten einer nahegelegenen Kirche hören.

We konden het klokgelui van een nabijgelegen kerk horen.

Seine Eltern gehen jeden Sonntag in die Kirche.

Zijn ouders gaan elke zondag naar de kerk.

Mein Bruder geht praktisch niemals in die Kirche.

Mijn broer gaat vrijwel nooit naar de kerk.

Wir bringen die Kirche dann mit den Armen zusammen.

We koppelen de kerk aan de armen.

Jenes Gebäude mit dem braunen Dach ist eine Kirche.

Dat gebouw met het bruine dak is een kerk.

Ich weiß, dass es hier eine große Kirche gab.

Ik weet dat hier een grote kerk stond.

Die Kirche ist für die Hochzeit mit Blumen geschmückt.

De kerk is versierd met bloemen voor de bruiloft.

Diese Kirche ist sehr berühmt und ein schöner Ort.

Die kerk is een heel bekende en mooie plaats.