Examples of using "Thomas" in a sentence and their dutch translations:
Thomas zuigt.
Tom hoestte.
Maakt Thomas een grapje?
Thomas zwom.
Ga door, Thomas.
Tom sliep.
Thomas is een prutser.
Thomas zuigt.
Thomas slaapt.
Dit is Thomas.
Thomas Charles Huston,
- Tom sterft.
- Tom is aan het sterven.
- Tom is stervende.
- Tom is atletisch.
- Tom is sportief.
Tom is Schots.
Tom werkt te veel.
Tom is een vrijwilliger.
Thomas is ongeleerd.
Thomas is lomp.
Thomas is pompbediende.
Thomas is nergens te vinden.
Thomas is gek.
Thomas was verliefd.
Thomas is meubelmaker.
Thomas is oesterkweker.
Thomas, in verlegenheid gebracht, bloost.
- Tom sliep.
- Tom was aan het slapen.
Tom werd katholiek.
Tom zal niet toegeven.
Thomas eet oesters.
Tom houdt van wortels.
Tom is een fijnproever.
Tom werd vader.
- Thomas Edison heeft de lamp uitgevonden.
- Thomas Edison heeft de gloeilamp uitgevonden.
Tom heeft een halfzus.
Juffrouw Tomas leert ons geschiedenis.
Marie heeft Thomas laten vallen.
- Tom sterft.
- Tom is aan het sterven.
- Tom is stervende.
Tom sprong op zijn scooter.
Tom scheert zich iedere morgen.
Thomas draagt een wenkbrauw-piercing.
Tom liet zijn fotoalbum aan Mary zien.
- Tom stond op om 7:00.
- Tom stond op om zeven uur 's ochtends.
Tom wil je iets tonen.
- Thomas eet graag rauwe oesters.
- Tom eet graag rauwe oesters.
Thomas heeft zich verzoend met zijn vrouw.
- Tom heeft geen shirt aan.
- Tom heeft geen overhemd aan.
Je bent geen pinguïn, Thomas.
Tom was half ontbloot.
Thomas beklom de Everest zonder zuurstof.
Thomas was trots op zijn prestatie.
Wat had Thomas nodig?
Toms vader zit in de gevangenis.
Jij bent een vriend van Tom, toch?
Tom heeft donker, bijna zwart haar.
De vrouw van Thomas verwacht een tweeling.
- Tom en Maria zijn aan het liften.
- Tom en Maria liften.
Jij bent een vriend van Tom, toch?
De ouders van Tomas waren niet blij.
We noemden hem Thomas naar zijn grootvader.
- Tom is dertig jaar oud.
- Tom is 30 jaar oud.
- Tom was heel aardig voor mij.
- Tom was heel aardig naar mij toe.
Ik weet niet wat ik Tom moet zeggen.
Tom kocht drie flessen rode wijn.
Tom heeft een grappige manier om te lachen, niet?
Tom is drie jaar ouder dan ik.
Tom werd vader.
Thomas heeft zijn bijl in het ijs gestoken.
Thomas speelt drie keer per week tennis.
Het is een foto van Tom, toen hij nog klein was.
Als ik jou was, zou ik niets tegen Tom zeggen.
Thomas doet elke dag een uur gymnastiek.
Tom heeft zijn omzet in drie jaar verdubbeld.
Tom heeft een nieuwe vriendin.
Tom heeft een halfzus.
Tom droeg een rooskleurig vlinderdasje met blauwe bloempjes.
Tom is een goede vent.
Tom schrijft graag poëzie en liedteksten.
Tom eet als een varken.
Tom heeft een zere rug.
Jij bent een vriend van Tom, toch?
Tom is zo koppig als een ezel.
Tom zit al drie jaar in de dodengang.
Tom barstte in lachen uit.