Examples of using "Halloween" in a sentence and their dutch translations:
Tom haat Halloween.
Wanneer is het Halloween?
Kinderen houden van Halloween.
Ik haat Halloween.
Wanneer is het Halloween?
Wanneer is het Halloween?
Halloween wordt in oktober gevierd.
Halloween in Anchorage, Alaska.
Halloween wordt in oktober gevierd.
Wanneer is het Halloween?
We gaan Tom en Mary uitnodigen voor ons Halloweenfeestje.