Examples of using "Garage" in a sentence and their dutch translations:
Ga naar de garage.
Het is in de garage.
Ik schilder de garage.
- Hebben jullie een garage?
- Heeft u een garage?
- Heb je een garage?
De garage was leeg
Zet de auto in de garage.
Mijn vader veegt de garage.
Mijn auto staat in de garage.
was op een plek die Willow Garage heette, in 2008.
- De auto is in de garage.
- De auto staat in de garage.
In zijn garage staan twee auto's.
"Waar is je auto?" - "Voor de garage."
Tom wou zijn fiets in mijn garage laten.
Peter ziet dat de garagedeur open is.
ook al ben ik een 14-jarige, bezig in haar garage
Ze waren al zes maanden aan het oefenen in hun garage, toen ze plots de kans kregen een geluidsopname te maken in een studio.
Het is heel gewoon in Noord-Amerika dat huizen een garage hebben voor een of twee auto's.