Examples of using "Sun" in a sentence and their dutch translations:
Hoe gaat het met je broer?
Hoe was de reis?
Ge zoudt moeten stoppen met roken.
Sorry, wat was je naam ook alweer?
- Ik ben jouw broer.
- Ik ben jullie broer.
Mag ik jouw computer gebruiken?
Je boek is hier.
- Vergeet je ticket niet.
- Vergeet uw ticket niet.
- Wie is uw lievelingszanger?
- Van welke zanger houdt u?
- Dit is uw sleutel.
- Dit is jouw sleutel.
- Dit is jullie sleutel.
- Dit is je sleutel.
Misschien heb ik je hulp nodig.
- Wat is jouw lievelingssport?
- Wat is uw lievelingssport?
- Wat is jullie lievelingssport?
- Het is jouw schuld.
- Het is uw schuld.
- Het is jullie schuld.
Is deze paraplu van jou?
Je stem is vreemd. Wat is er aan de hand?
Wie is uw lievelingsschrijver?
Je taart is heerlijk.
Ik heb het in uw kamer gezet.
- Wat is er onder jouw bed?
- Wat is er onder je bed?
Ik hou ervan om je te zien koken.
Je haar ziet er leuk uit.
- Hoe heet u?
- Hoe heet je?
- Wat is je naam?
- Wat is uw naam?
Kun je mij je woordenboek lenen?
- Wil je dat ik je schouders masseer?
- Zal ik je schouders masseren?
- Ik ken jouw vader zeer goed.
- Ik ken je vader heel goed.
- Jouw haar is te lang.
- Uw haar is te lang.
- Jullie haar is te lang.
Ik geef geen moer om wat je zegt!
- Wanneer is het jouw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?
Hoe was uw reis?
Zijn deze schoenen van Tom?
Omdat je er vermoeid uitziet is het beter om snel te gaan slapen hoor.
Je zult hard moeten werken.
Als je naar Rio komt, vergeet dan niet mij te bellen en te vragen om jouw gids te zijn.