Examples of using "Juna" in a sentence and their dutch translations:
Stop de trein.
Wanneer vertrekt de laatste trein?
- Naar waar gaat deze trein?
- Waar gaat deze trein naartoe?
De trein kwam aan in Londen.
De trein zal binnenkort vertrekken.
De trein is al vertrokken.
De trein stopt op elk station.
Waar is het treinstation?
De trein bestaat uit vijftien wagons.
- De trein vanuit Genève zal het station binnenkomen.
- De trein vanuit Genève zal het station binnenrijden.
- Naar waar gaat deze trein?
- Waar gaat deze trein naartoe?
- Welke trein gaat naar het centrum?
- Welke trein gaat naar het stadscentrum?
- Waar is het dichtstbijzijnde treinstation?
- Waar is het dichtstbijzijnde spoorwegstation?
De laatste trein is al weg.
Wanneer vertrekt de trein naar Boston?
Doe niet open voordat de trein stopt.