Examples of using "Taller" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben groter.
Hij werd groter en groter.
Jij bent groter dan ik.
Ik ben groter dan hij.
Hij is groter dan ik.
Ik ben groter.
Hij is groter dan ik.
Ik ben groter dan jij.
Ik ben groter dan hij.
- U bent langer dan ik.
- Jij bent groter dan ik.
Tom is groter dan ik.
Jij bent groter dan zij.
- Zij is veel groter dan ik.
- Ze is veel groter dan ik.
Ze is langer dan hij.
Ik ben groter dan hij.
Ik ben groter dan jij.
Zij is veel groter dan ik.
Ze is langer dan haar zus.
Tom is langer dan Maria.
Zij is veel groter dan ik.
Ik had graag groter willen zijn.
- Hij is veel groter dan gij.
- Hij is veel groter dan jij.
Zijn broer is nog groter.
Bilal is groter dan Karam.
Hij is niet groter dan ik.
- U bent langer dan ik.
- Jij bent groter dan ik.
- Zij is groter dan jij.
- Zij is groter dan u.
Tom is langer dan Maria.
Tom is groter dan ik.
Bent u langer dan Tom?
Hij is groter dan ik.
Tom is groter dan ik.
- U bent langer dan ik.
- Jij bent groter dan ik.
Keisuke is groter dan ik.
Mijn zoon is langer dan ik.
In het algemeen zijn mannen langer dan vrouwen.
In het algemeen zijn mannen langer dan vrouwen.
Tom is groter dan ik.
In het algemeen zijn mannen langer dan vrouwen.
Mijn jongere broer is groter dan ik.
- Hij is niet langer dan ik.
- Hij is niet groter dan ik.
Tom is groter dan zijn moeder.
Hij is groter dan zijn vader.
Hij is langer dan zijn broer.
Ze is langer dan haar zus.
Ik ben iets groter dan jij.
Wie is groter, Ken of Taro?
Ze zijn veel groter dan wij.
Jij bent groter dan zij.
In het algemeen zijn mannen langer dan vrouwen.
Mary is langer dan haar zus.
Hij is een hoofd groter dan ik.
Mijn jongere broer is groter dan ik.
Al mijn broers en zusters zijn groter dan ik.