Examples of using "Sushi" in a sentence and their dutch translations:
Laten we sushi eten.
Ik neem sushi.
Ik heb graag sushi.
Ik haat sushi.
Sushi is heerlijk.
Laten we sushi eten.
Ze heeft niet graag sushi.
Ik hou niet van sushi.
Dit is goede sushi.
Ze heeft niet graag sushi.
- Heb je sushi geprobeerd?
- Heeft u sushi geprobeerd?
- Hebben jullie sushi geprobeerd?
Ik heb nog nooit sushi gehad.
Sami was sushi aan het eten.
Tom houdt niet van sushi.
- Wat is uw favoriete soort sushi?
- Wat is jullie favoriete soort sushi?
- Wat is je favoriete soort sushi?
Ik hou van sushi eten.
Tom is een sushi-liefhebber.
Sami heeft nog nooit sushi gegeten.
En het restaurant met de kakkerlaksushi?
Ik heb geen zin in sushi.
Ik bestelde sushi en John tempura.
Tom zegt dat hij nooit sushi heeft gegeten.
Sami ging naar een sushi-restaurant.
Sommige mensen eten sushi met hun handen.
Ik bestelde sushi en John bestelde tempura.
- Sushi is lekker, maar Thaise gerechten zijn beter.
- Sushi is goed, maar Thaise gerechten zijn beter.
Ik doop mijn sushi nooit in sojasaus.
Neem me niet kwalijk, kunt u de sushi zonder wasabi maken?
...kan ik het zo rauw eten... ...als sushi.