Translation of "Aan het" in Spanish

0.009 sec.

Examples of using "Aan het" in a sentence and their spanish translations:

- Bent u aan het kijken?
- is hij aan het kijken?
- is zij aan het kijken?

¿Está mirando?

- Ik was aan het bloeden.
- Hij was aan het bloeden.
- Zij was aan het bloeden.

Sangraba.

- Hij was aan het ijlen.
- Zij was aan het ijlen.

Estaba desvariando.

- Ik ben aan het overgeven.
- Ik ben aan het kotsen.

Estoy vomitando.

- Waren jullie aan het huilen?
- Was je aan het huilen?

- ¿Estabas llorando?
- ¿Estabais llorando?

- Ik ben aan het vieren.
- Ik ben aan het feestvieren.

Estoy celebrando.

- Ik ben aan het verhuizen.
- Ik ben aan het bewegen.

- Me estoy moviendo.
- Me mudaré.

- Hij is aan het dineren.
- Zij is aan het dineren.

Está cenando.

Onttrokken aan het zicht.

oculta a la vista.

- We zijn aan het niksen.
- We zijn niets aan het doen.

No estamos haciendo nada.

- Zijn jullie Koerdisch aan het praten?
- Bent u Koerdisch aan het praten?
- Ben je Koerdisch aan het praten?

¿Hablas kurdo?

Die luiaard is hard aan het werk, heel hard aan het werk.

Trabaja duro ese perezoso, trabaja muy duro.

- Ze zijn nu aan het rennen.
- Ze zijn nu aan het hardlopen.

Ahora están corriendo.

- Hij is daar aan het spelen.
- Hij is ginds aan het spelen.

Él está jugando por allá.

- Hij is aan het zwemmen.
- Hij zwemt.
- Ze is aan het zwemmen.

Él está nadando.

- Het is weer aan het regenen.
- Het is weer aan het regenen!

Está lloviendo otra vez.

- Ik ben thee aan het zetten.
- Ik ben thee aan het maken.

Estoy preparando té.

- De professor is aan het telefoneren.
- De leraar is aan het telefoneren.

El profesor está hablando por teléfono.

We gingen aan het werk.

Y bueno, empezamos a trabajar,

Hij is aan het eten.

Está comiendo.

Tom was aan het dagdromen.

Tom estaba soñando despierto.

Zij zijn aan het kijken.

Están mirando.

Hij is aan het slapen.

Él está durmiendo.

Het was aan het sneeuwen.

- Estaba nevando.
- Nevó.
- Nevaba.

Ze is aan het lopen.

Ella está caminando.

Ik ben aan het vertalen.

Estoy traduciendo.

Ze zijn aan het lunchen.

Están almorzando.

Ik ben aan het zweten.

Estoy sudando.

Tom was aan het huilen.

Tom estaba llorando.

Tom is aan het snurken.

Tom está roncando.

Ik ben aan het dutten.

Estoy tomando una siesta.

Ik ben aan het hoesten.

Estoy tosiendo.

Tom is aan het verdrinken.

Tom se está ahogando.

Ze was aan het hijgen.

Ella estaba jadeando.

Ze is aan het zwemmen.

Ella está nadando.

Ik was aan het slapen.

Estaba durmiendo.

We zijn aan het luisteren.

Estamos escuchando.

Je bent aan het dromen.

Estás soñando.

Zijn jullie aan het kijken?

¿Estáis mirando?

Ben je aan het kijken?

¿Estás mirando?

Hij was aan het huilen.

Él estaba llorando.

Ben je aan het studeren?

- ¿Estudias?
- ¿Estás estudiando?

Ga terug aan het werk.

Vuelve al trabajo.

Moeder is aan het winkelen.

Madre fue de compras.

We zijn aan het winnen.

Estamos ganando.

Ze zijn aan het dansen.

Están bailando.

Ze zijn aan het praten.

- Están hablando.
- Están charlando.

Sla rechtsaf aan het kruispunt.

Gira a la derecha en el cruce.

Ik ben aan het koken.

Ahora estoy cocinando.

Tom is aan het studeren.

Tom está estudiando.

Tom is aan het slapen.

Ahora Tom está durmiendo.

Mama is aan het werk.

Mamá está trabajando.

Tom was aan het skiën.

Tom estaba esquiando.

Ik ben aan het werken.

Estoy trabajando.

Ik ben aan het lunchen.

Estoy almorzando.

Tom is aan het werken.

Tom está en el trabajo.

Is ze aan het kijken?

¿Ella está mirando?

Ik ben aan het baden.

Me voy a dar un baño.

Iedereen is aan het kijken.

Todo el mundo está mirando.

Ze zijn aan het discussiëren.

Están discutiendo.

Ik was aan het roken.

- Estaba fumando.
- Yo fumé.
- Yo fumaba.

We zijn aan het mediteren.

Estamos meditando.

Tom is aan het praten.

Tom está hablando.

Ik ben aan het praten.

Estoy hablando.

Tom is aan het winnen.

Tomás está ganando.

Ik was aan het lunchen.

Estaba almorzando.

Is Tom aan het kletsen?

¿Está Tom farfullando?

Tom is aan het aarzelen.

- Tom está dudando.
- Tom se lo está pensando.

Tom was aan het roken.

Tomás estaba fumando.

Is Tom aan het sterven?

¿Se está muriendo Tom?

Ik ben aan het verdrinken.

Me estoy ahogando.

Tom is aan het verdrinken!

¡Tom se está ahogando!

We zijn aan het lunchen.

Estamos almorzando.

Ik ben aan het ontbijten.

Estoy desayunando.