Translation of "Oom" in French

- Mijn oom is boos.
- Mijn oom is kwaad.

Mon oncle est fâché.

- Hoe oud is jouw oom?
- Hoe oud is uw oom?
- Hoe oud is jullie oom?

Quel âge a votre oncle ?

- Tom is uw nonkel.
- Tom is je oom.
- Tom is jullie oom.
- Tom is uw oom.

- Tom est ton oncle.
- Tom est votre oncle.

- Hoe oud is uw oom?
- Hoe oud is jullie oom?

Quel âge a votre oncle ?

Waar woont je oom?

Où habite ton oncle ?

Mijn oom is kwaad.

Mon oncle est fâché.

Mijn oom is rijk.

Mon oncle est riche.

Het is mijn oom.

C'est mon oncle.

Hij is mijn oom.

C'est mon oncle.

Mijn oom is boos.

Mon oncle est fâché.

Tom is uw oom.

Tom est votre oncle.

Waar is jouw oom?

- Où est ton oncle ?
- Où est votre oncle ?

Tom is jullie oom.

Tom est votre oncle.

- Toms oom stuurde hem een ​​kerstkaart.
- Toms oom stuurde hem een ​​kerstkaartje.
- Toms oom heeft hem een kerstkaart gestuurd.
- Toms oom heeft hem een kerstkaartje gestuurd.

L'oncle de Tom lui a envoyé une carte de Noël.

- Mijn oom gaf me een cadeau.
- Mijn oom gaf me een cadeautje.

- Mon oncle m'a donné un cadeau.
- Mon oncle m'a fait un cadeau.

- Tom is uw nonkel.
- Tom is jullie oom.
- Tom is uw oom.

Tom est votre oncle.

Ik zie morgen mijn oom.

Je verrai mon oncle demain.

Mijn oom heeft drie kinderen.

Mon oncle a trois enfants.

Mijn oom runt een hotel.

Mon oncle tient un hôtel.

Tom woonde naast zijn oom.

Tom vivait à côté de son oncle.

Mijn oom heeft een hotel.

Mon oncle tient un hôtel.

Ken's oom heeft een grote kippenboerderij.

L'oncle Ken a un grand élevage avicole.

Tom woont nu bij zijn oom.

Tom vit avec son oncle en ce moment.

Hij werd opgevoed door zijn oom.

Il a été éduqué par son oncle.

Mijn oom woont in New York.

- Mon oncle vit à New York.
- Mon oncle habite à New York.

Mijn oom gaf me dit horloge.

Mon oncle m'a offert cette montre.

Mijn oom gaf hem een geschenk.

Mon oncle lui donna un présent.

Zijn oom stierf vijf jaar geleden.

Son oncle est mort il y a cinq ans.

Mijn oom is gediagnosticeerd met leukemia.

On a posé à mon oncle le diagnostic de leucémie.

Mijn oom werd negentig jaar oud.

Mon oncle a vécu jusqu'à l'âge de quatre-vingt-dix ans.

- Mijn oom bezoekt mij af en toe.
- Mijn oom komt me af en toe opzoeken.

Mon oncle vient me voir de temps en temps.

- Mijn oom heeft een boerderij in het dorp.
- Mijn oom bezit een boerderij in het dorp.

Mon oncle possède une ferme dans le village.

Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.

Je rendrai visite à mon oncle la semaine prochaine.

Mijn oom heeft een huis in Italië.

Mon oncle a une maison en Italie.

Mijn oom heeft mij een boek gegeven.

Mon oncle m’a donné un livre.

Mijn oom heeft mij een fototoestel gegeven

Mon oncle m'a offert un appareil photo.

Mijn oom is gisteren overleden aan maagkanker.

- Mon oncle est mort d'un cancer de l'estomac, hier.
- Mon oncle est mort hier d’un cancer à l’estomac.

Gisteren heeft mijn oom een hond gekocht.

Mon oncle a acheté un chien hier.

Hij vroeg me waar mijn oom woonde.

- Il me demanda où vivait mon oncle.
- Il m'a demandé où vivait mon oncle.

Ik verblijf bij mijn oom in Tokio.

Je réside chez mon oncle à Tokyo.

Oom Tom stuurt ons elk jaar kerstcadeautjes.

L'oncle Tom nous envoie des cadeaux de Noël chaque année.

- Mijn oom is mager, maar mijn tante is dik.
- Mijn oom is slank maar mijn tante is dik.

Mon oncle est mince, mais ma tante est grosse.

Ik heb een oom die in Kyoto woont.

J'ai un oncle qui vit à Kyoto.

Zijn oom bezit niet minder dan tien huizen.

Son oncle ne possède pas moins de dix maisons.

Is jullie oom nog steeds in het buitenland?

Ton oncle est-il toujours à l'étranger ?

Oom Tom is de broer van mijn moeder.

Oncle Tom est le frère de ma mère.

Mijn oom leeft in het oosten van Spanje.

Mon oncle vit dans l'est de l'Espagne.

De broer van mijn vader is mijn oom.

Le frère de mon père est mon oncle.

Dit uurwerk heb ik van mijn oom gekregen.

Cette montre m'a été donnée par mon oncle.

Heeft uw oom u zijn auto laten besturen?

Ton oncle t'a-t-il laissé conduire sa voiture ?

- Tom is je nonkel.
- Tom is je oom.

Tom est ton oncle.

Ze zeggen dat zijn oom werkte voor hen.

Ils disent que son oncle a travaillé pour eux.

Mijn oom overleed twee jaar geleden aan kanker.

Mon oncle est mort d'un cancer il y a deux ans.

Mijn oom komt ons morgen een bezoek brengen.

Mon oncle vient nous voir demain.

Mijn oom komt me af en toe opzoeken.

Mon oncle vient me voir de temps en temps.