Examples of using "Bizim" in a sentence and their dutch translations:
Het is van ons.
Dit is van ons.
Deze auto's zijn van ons.
Tom is onze vijand.
Komt ons goed uit, toch?
waarvan zij in hun jeugd alleen maar konden dromen.
Onze kat is in de keuken.
Het was allemaal onze schuld.
Daar gaat onze bus.
Tom is onze leider.
- Welk team is het onze?
- Welk team is van ons?
Kom bij ons aan tafel!
We hebben geen geheimen.
We hadden geen benzine meer.
Ons geld is weg.
Ons eten is goedkoop.
Het is voorbij tussen ons.
Zij is onze buurvrouw.
- Onze banen hebben elkaar gekruist.
- Zijn weg en mijn weg hebben elkaar gekruist.
- Onze wegen hebben elkaar gekruist.
Hier zijn onze boeken.
Dit zijn onze boeken.
We hebben geen suiker.
We hebben haast.
Dat is onze school.
- Dat is onze buurvrouw.
- Dat is onze buurman.
Dit is ons land.
Onze lucht is vervuild.
Het zijn onze kinderen.
Dit zijn onze vijanden.
Dat is onze planeet.
- Onze tijd is beperkt.
- Onze tijd is gelimiteerd.
- Jij bent onze buurman.
- Jij bent onze buurvrouw.
Daar is onze bus.
- Onze voorraad raakt op.
- Onze voorraden raken op.
Tom is onze vriend.
We hadden onze redenen.
Dit is ons huis.
We moeten ermee beginnen.
Onze goden zijn dood.
Ze zijn onze gasten.
Dieren zijn onze vrienden.
De kinderen zijn onze toekomst.
Dat is ons huis.
- Zij is onze docent.
- Zij is onze lerares.
- Zij is onze juf.
- Zij is onze leraar.
Hij is door ons niet gezien.
Dat is onze vader.
Esperantisten zijn onze vrienden.
Het was ons doel.
Ons condoom ging kapot.
We hebben geen klachten gehad.
Het was ons eerste kind.
Dit is ons hoofddoel.
We hebben vervoer nodig.
met name in onze democratie.
kon onze Melkweg hebben gekoloniseerd.
De beslissing was ongunstig voor ons.
Hij is onze leraar Engels.
Wij hebben genoeg tijd.
We hadden een beetje water.
- Onze leraar woont vlakbij.
- Onze leraar woont in de buurt.
Ze trok onze aandacht.
We hebben gasverwarming.
Hij is de bevelhebber van ons leger.
We hebben je advies nodig.
Hij is niet zoals wij.
Dat was onze eerste ontmoeting.
We hebben haar niet nodig.
Hij is niet onze vijand.
We hebben geen alternatieven.
Tom was onze klusjesman.
De baas heeft ons plan goedgekeurd.
Hij is ons dierbaar.
We hebben drie honden.
Hij is leraar op onze school.
We hebben drie vliegtuigen.
We hebben het geld nodig.
We hebben het geld niet nodig.
Hij is onze bedrijfsleider.
- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee kinderen.
Ons restaurant is het beste.
- Ons huis is jouw huis.
- Ons huis is jullie huis.
Ons werk houdt nooit op.
Ons team heeft de wedstrijd gewonnen.
Wat is er gebeurd met onze bestelling?
We hebben vandaag geen school.
Eric speelt in onze voetbalploeg.
- Je was goed voor ons geweest.
- Jullie waren goed voor ons geweest.
- U was goed voor ons geweest.
We hebben een epidemie.
Ons land heeft geen toekomst.
We hadden een mondeling examen.
We hebben geen suiker.