Examples of using "Fuiste" in a sentence and their dutch translations:
Wanneer ben je gegaan?
Je werd misleid.
- Waar ging je heen?
- Waar ben je geweest?
- Waar was je heen gegaan?
- Waar zijn jullie geweest?
- Waar was je heen?
- Waar gingen jullie heen?
- Waar waren jullie heen?
Waar ben je gisteren geweest?
Ben je naar Boston gegaan?
- Je ging daarnaartoe.
- U ging daarnaartoe.
- Jullie gingen daarnaartoe.
- Je ging daarheen.
- U ging daarheen.
- Jullie gingen daarheen.
- Hoeveel musea heb je bezocht?
- Hoeveel museums heb je bezocht?
- Hoeveel musea heeft u bezocht?
- Hoeveel museums heeft u bezocht?
- Hoeveel musea hebben jullie bezocht?
- Hoeveel museums hebben jullie bezocht?
Een kalf ging weg, een rund kwam weer.
- Waar ging je heen?
- Waar ging je naartoe?
- Waar was je heen gegaan?
- Waar ging je net heen?
Waarom ging je daarheen?
- Ging je gisteren naar kantoor?
- Ben je gisteren naar kantoor gegaan?
Waarom ben je naar Japan gegaan?
Ben je gisteren naar school gegaan?
- Zijt ge naar de dokter geweest?
- Ben je naar een dokter geweest?
Waarom ging je naar de stad?
Jij bent niet degene die stierf.
- Gisteren was u niet op school.
- Je was niet op school gisteren.
- Wanneer ben je gisteren naar bed gegaan?
- Hoe laat ben je gisteren gaan slapen?
- Hoe laat ben je gisteren naar bed gegaan?
Hoe laat zijt ge gisteren gaan slapen?
Ging je naar Caïro of Alexandrië?
Wat was het laatste concert dat je bezocht hebt?
Bent u naar de winkel gegaan?
Heb je alles kunnen doen, wat je wilde doen?
- Ik herinnerde me dat je mijn broer was.
- Het schoot me binnen dat u mijn broer was.
Ben je naar een nachtclub geweest dit weekend?
Wanneer was de laatste keer dat je naar een concert ging?
- Wanneer ben je gisteren naar bed gegaan?
- Wanneer ben je gisteravond naar bed gegaan?
Waarom kon je dit niet doen?
- Hoe laat ben je gisteren gaan slapen?
- Hoe laat ben je gisteren naar bed gegaan?
Jij was het niet die de cake hebt gegeten die ik heb gemaakt, het was je zus.