Translation of "Zjadłem" in Dutch

- Zjadłem szybki obiad.
- Zjadłem szybki lunch.

Ik heb snel geluncht.

Zjadłem jabłko.

Ik heb de appel opgegeten.

Zjadłem mięso.

Ik heb het vlees opgegeten.

Szybko zjadłem lunch.

Ik heb even snel geluncht.

Zjadłem już kolację.

Ik heb al gedineerd.

Właśnie zjadłem lunch.

Ik heb zojuist geluncht.

Żałuję, że zjadłem tamte ostrygi.

Ik betreur het eten van die oesters.

Zjadłem śniadanie o 7:30.

Ik heb om half acht ontbeten.

- Przejadłem się.
- Zjadłem za dużo.

- Ik heb te veel gegeten.
- Ik at te veel.

Na obiad zjadłem hot doga.

Ik heb een hotdog gegeten als middagmaal.