Examples of using "Pane" in a sentence and their dutch translations:
Eet dat brood!
U kocht brood.
U koopt brood.
Ik heb brood.
- Hoeveel brood is er nog?
- Hoeveel brood is er over?
Ik eet brood.
- Je hebt brood gekocht.
- U heeft brood gekocht.
- Jullie hebben brood gekocht.
- U kocht brood.
- Jij kocht brood.
- Jullie kochten brood.
Ik eet brood.
Jij kocht brood.
Zij kocht brood.
Zij hebben brood gekocht.
Ik koop brood.
Jij koopt brood.
Hij koopt brood.
Ze koopt brood.
Wij kopen brood.
Zij kopen brood.
Ze zal brood kopen.
- Hij kocht brood.
- Hij heeft brood gekocht.
- Wij kochten brood.
- Wij hebben brood gekocht.
Ik heb liever bruin brood dan wit brood.
U heeft brood gekocht.
Ik kan brood bakken.
Witbrood, alstublieft.
We hebben geen brood meer.
Ik eet brood.
Je hebt brood gekocht.
- Maria kocht brood.
- Maria heeft brood gekocht.
Ik hou van brood.
De vrouw eet brood.
Ik koop brood.
Dit brood is heerlijk.
De man at brood.
Die man at brood.
Hij at brood en boter.
Wij kochten wat brood.
Waar is het brood?
Zij eet brood.
Ik eet brood.
Hij is een broodliefhebber.
De vrouw eet brood.
Ik hou meer van rijst dan van brood.
Ik heb vers brood gekocht.
Ik ga even brood kopen.
Het brood is bruin.
Hij at brood en vlees.
Tom koopt brood.
Dit brood is heerlijk.
Hij heeft minder brood.
Het brood is vers.
De man at brood.
Yann at brood.
Ik hou van brood.
Ik snijd het brood met een mes.
Ik ga even brood kopen.
Hij at brood met boter.
Kun je me alsjeblieft een stuk brood geven?
Is er brood te koop in deze winkel?
Ik snijd het brood met een mes.
Brood wordt gemaakt van tarwe.
Het brood zit in de oven.
Ik hou meer van rijst dan van brood.
Wie heeft het brood opgegeten?
Het brood werd hard.
- Stokbrood is heerlijk.
- Frans brood is heerlijk.
Waar is al het brood gebleven?
De man eet brood.
Maria koopt geen brood.
Brood wordt van meel gemaakt.