Examples of using "Oon" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben cool.
Wie ben ik?
Ik ben saai.
Ik ben een beetje verlegen.
Ik ben Tom.
Ik ben lui.
Ik ben Chinees.
Ik ben klaar.
Ik ben dakloos.
- Ik ben Duits.
- Ik ben Duitse.
Ik ben aan de telefoon.
Ik ben lui.
Ik ben een beetje verlegen.
- Ik ben jouw broer.
- Ik ben jullie broer.
Ik ben erg kort.
Ik ben heel arm.
- Ik ben student.
- Ik ben een student.
Ik ben oud.
Ik ben trots op mijn kinderen.
Ik ben een flik.
Ik ben Tom.
Ik ben Ricardo.
Ik ben Duits.
Ik ben er bijna zeker van.
Ik voel dat ik vrij ben.
- Ik denk het ook.
- Ik denk er ook zo over.
- Dat denk ik ook.
Ik ben nu erg moe.
Ik heet Tom.
Ik ben momenteel in Hong Kong.
Omdat ik voor het eerst sinds lange tijd weer heb gesport, ben ik echt helemaal uitgeput.
Ik denk dat ik een grote fout begaan heb.
Ik ben heel verdrietig.