Examples of using "Menen" in a sentence and their dutch translations:
Ik ga naar het werk.
Ik ga naar het strand.
- Kan ik gaan, wat u betreft?
- Hebt u er bezwaar tegen dat ik ga?
Ik ga naar het strand.
Ik zal gaan.
Ik ga naar het park.
Ik ga naar Australië.
Ik ga naar de kerk.
Ik ga het Tom vragen.
Ik haal glazen.
Ik ga, zelfs al regent het.
- Ik ga.
- Ik zal gaan.
's Zondags ga ik naar de kerk.
Ik ga naar de kerk met de auto.
Ik ga met Tom.
Ik ga om elf uur naar bed.
Ik ga het Tom vragen.
Ik ga naar de winkel.
Ik ga als eerste een bad nemen.
Ik haal glazen.
Ik denk dat ik ga slapen.
Ik ga elke maand naar de kapper.
Nou, ik ga naar de bioscoop.
Ik blijf liever thuis dan dat ik alleen ga.
Ik neem iedere dag de trein naar mijn werk.
Wanneer ik naar Tokyo ga, ga ik Nanzenji bezoeken.
Ik ga naar de kerk.
Ik val maar meteen met de deur in huis. Je bent ontslagen.
Als Tom gaat, dan ga ik ook.
Vanavond ga ik uit met Lisa.
Ik ga een horrorfilm kijken.
'Waarom gaan jullie elke dag naar dezelfde plek?'
Als ik naar het feestje ga zal ik enkele flessen wijn meebrengen.
Ik neem de trein van elf uur.
Ik heb bloemen gekocht, omdat ik mijn oma vanmiddag ga bezoeken.
Ik ga.
Het kan dat ik zo meteen opgeef en in plaats hiervan een dutje ga doen.
Als ik groter ben, dan wil ik met Tom trouwen.
Ik ga liever lopen dan de bus te nemen.