Examples of using "Thou" in a sentence and their dutch translations:
- Gij spreekt.
- Ge spreekt.
Waar zijt ge?
Want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.
Gij zult niet doden.
Waar ben je?
- Je spreekt.
- U spreekt.
- Gij spreekt.
- Jullie spreken.
- Jij spreekt.
- Ge spreekt.
- O Romeo, Romeo, waarom zijt ge Romeo?
- O Romeo, Romeo, waarom ben je Romeo?
Jij spreekt.
- Hou je van mij?
- Hou je van me?
Gij zult niet doden.
Jullie spreken.
- Waar ben je?
- Waar zijt ge?
- Je spreekt.
- Jij spreekt.
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
Dat je geen echtbreuk zult plegen.
O Romeo, Romeo, waarom ben je Romeo?
Dat je geen echtbreuk zult plegen.
Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God mijn Heer, op U zo wil ik bouwen, verlaat mij nimmermeer.
- Meen je dat echt?
- Meent ge dat?
Ik ben het vliegende spaghetti-Monster. Gij zult vóór Mij niets hebben met andere monsters. (Daarna is het OKE, maar gebruik een condoom.) Het enige monster dat hoofdletters verdient ben Ik wel! Andere monsters zijn valse monsters en verdienen het gebruik van hoofdletters niet.
Daar heeft Hij het volk een verordening en een bepaling gegeven, en daar heeft Hij het op de proef gesteld. Hij zei: Als u aandachtig luistert naar de stem van de Heere, uw God, en doet wat juist is in Zijn ogen, als u Zijn geboden gehoorzaamt en al Zijn verordeningen in acht neemt, dan zal Ik geen enkele van de ziekten over u brengen die Ik over Egypte gebracht heb, want Ik ben de Heere, uw Heelmeester.