Translation of "Aan het" in Turkish

- Je bent aan het kijken.
- Jullie zijn aan het kijken.
- U bent aan het kijken.

İzlemektesin.

- Bent u aan het kijken?
- is hij aan het kijken?
- is zij aan het kijken?

O bakıyor mu?

- Ik ben aan het overgeven.
- Ik ben aan het kotsen.

İstifra ediyorum.

- Waren jullie aan het huilen?
- Was je aan het huilen?

Ağlıyor muydun?

- Ze zijn aan het uitstellen.
- Zij zijn aan het uitstellen.

Onlar oyalıyorlar.

- Ik ben aan het vieren.
- Ik ben aan het feestvieren.

Ben kutluyorum.

- Ik ben aan het verhuizen.
- Ik ben aan het bewegen.

Ben hareket ediyorum.

- Tom is aan het rusten.
- Tom is aan het uitrusten.

Tom dinleniyor.

- Hij is aan het dineren.
- Zij is aan het dineren.

O, akşam yemeğini yiyor.

Onttrokken aan het zicht.

gözlerden uzak olabilirdi.

Aan het werk nu!

İşe başlayın!

- We zijn aan het niksen.
- We zijn niets aan het doen.

Biz hiçbir şey yapmıyoruz.

Die luiaard is hard aan het werk, heel hard aan het werk.

Nasıl da sıkı çalışıyor bu tembel hayvan, nasıl sıkı.

- Ze zijn nu aan het rennen.
- Ze zijn nu aan het hardlopen.

- Onlar şimdi çalıştırıyorlar.
- Onlar şimdi koşuyor.
- Şimdi koşuyorlar.
- Onlar şimdi işletiyorlar.

- Ik ben thee aan het zetten.
- Ik ben thee aan het maken.

Çay yapıyorum.

We gingen aan het werk.

Dolayısıyla çalışmaya başladık.

Ben ik aan het uitglijden?

Kayıyor muyum?

Ze zijn aan het bekvechten.

Tartışıyorlar.

Tom was aan het dagdromen.

Tom hayal görüyordu.

Zij zijn aan het kijken.

Onlar izliyor.

Het was aan het sneeuwen.

- Kar yağışıydı.
- Kar yağıyordu.

Ze is aan het lopen.

O yürüyor.

Ze zijn aan het lunchen.

Onlar öğle yemeğinde.

Ze zijn aan het rennen.

Onlar koşuyor.

Tom was aan het huilen.

Tom ağlıyordu.

Was je aan het drinken?

İçki mi içiyordun?

Tom is aan het snurken.

Tom horluyor.

Ik ben aan het dutten.

- Ben uyuyorum.
- Ben şekerleme yapıyorum.

Ik ben aan het hoesten.

Öksürüyorum.

Tom is aan het verdrinken.

Tom boğuluyor.

Ze was aan het hijgen.

- Hızlı hızlı soluyordu.
- Nefes nefese kalmıştı.
- Soluk soluğa kalmıştı.
- Nefes nefeseydi.

Ik was aan het slapen.

Uyuyordum.

We zijn aan het luisteren.

Dinliyoruz.

Je bent aan het dromen.

Hayal kuruyorsun.

Ben je aan het kijken?

Bakıyor musun?

Ga terug aan het werk.

İşe geri git.

Hij is aan het lopen.

O yürüyor.

We zijn aan het winnen.

Biz kazanıyoruz.

Tom is aan het skiën.

- Tom kayak yapıyor.
- Tom kayıyor.

Ze zijn aan het dansen.

- Onlar dans ediyorlar.
- Dans ediyorlar.

Ze zijn aan het praten.

Onlar konuşuyorlar.

Ik was aan het hoesten.

Öksürüyordum.

Ik ben aan het bloeden.

- Kan kaybediyorum.
- Kan kaybetmekteyim.

Ik ben aan het vertalen.

Ben çeviri yapıyorum.

Sla rechtsaf aan het kruispunt.

Kavşaktan sağa dön.

Ik ben aan het koken.

Yemek pişirmekteyim.

Zij was aan het skiën.

O kayak yapıyordu.

Tom is aan het slapen.

Tom şimdi uyuyor.

Tom was aan het eten.

Tom yiyordu.

Mama is aan het werk.

Annem çalışıyor.

Ik ben aan het werken.

Çalışıyorum.

Is ze aan het kijken?

O bakıyor mu?

Iedereen is aan het slapen.

- Herkes uyumuş.
- Herkes uykuda.

We zijn aan het eten.

Yiyoruz.

Iets is aan het veranderen.

Bir şey değişiyor.

Tom was aan het skiën.

Tom kayak yapıyordu.

Ze zijn aan het discussiëren.

Onlar tartışıyor.

Tom was aan het snikken.

Tom hıçkırarak ağlıyordu.

We zijn aan het mediteren.

Biz meditasyon yapıyoruz.

Tom is aan het praten.

Tom konuşuyor.

Ik ben aan het praten.

Ben konuşuyorum.

Ik was aan het lunchen.

Ben öğle yemeği yiyordum.

Is Tom aan het kletsen?

Tom gevezelik ediyor mu?

Tom is aan het schetsen.

Tom taslağını yapıyor.

Tom was aan het roken.

Tom sigara içiyordu.

We waren aan het tuinieren.

Bahçecilik yapıyorduk.

Zij waren aan het skiën.

- Onlar kayak yapıyordu.
- Kayak yapıyorlardı.

Is Tom aan het sterven?

Tom ölüyor mu?

Iedereen is aan het eten.

Herkes yemek yiyor.

Ik ben aan het verdrinken.

Ben boğuluyorum.

Hij was aan het slapen.

Uyuyordu.

Tom is aan het verdrinken!

Tom boğuluyor.

Iedereen is aan het kijken.

Herkes izliyor.

We zijn aan het lunchen.

- Öğle yemeği yiyoruz.
- Biz öğle yemeği yiyoruz.

Hij is aan het studeren.

Ders çalışıyor.

Ik ben aan het lunchen.

- Öğle yemeği yiyorum.
- Ben öğle yemeği yiyorum.

Ik was aan het roken.

Sigara içiyordum.

Ik ben aan het ontbijten.

Ben kahvaltı yapıyorum.

Ben je aan het filmen?

Film çekiyor musun?

Maar nu aan het werk!

Şimdi çalışmaya başlayalım.

Hij is aan het dagdromen.

O hayal görüyor.

Ik ben aan het lesgeven.

Öğretiyorum.

Je bent aan het eten.

Yemek yiyorsun.

Tom is aan het koken.

Tom yemek pişiriyor.

Ik was aan het praten.

Konuşuyordum.