Translation of "Studeren" in Spanish

0.655 sec.

Examples of using "Studeren" in a sentence and their spanish translations:

- We studeren.
- Wij studeren.

Nosotros estudiamos.

Studeren jullie?

- ¿Estudia?
- ¿Estudiáis?

We studeren.

Nosotros estudiamos.

- Je kunt hier studeren.
- U kunt hier studeren.
- Jullie kunnen hier studeren.

- Puedes estudiar aquí.
- Podéis estudiar aquí.

- Kan ik hier studeren?
- Mag ik hier studeren?

¿Puedo estudiar aquí?

- U kunt hier studeren.
- Jullie kunnen hier studeren.

Puedes estudiar aquí.

Ze studeren industrie.

Ellos estudian industria.

Stop met studeren!

¡Para de estudiar!

Moet ik studeren?

¿Tengo que estudiar?

Ik ga studeren.

Voy a estudiar.

We studeren Frans.

Estudiamos francés.

Ik moet studeren.

Necesito estudiar.

We studeren samen.

Estudiamos juntos.

Ik haat studeren.

Odio estudiar.

Je gaat studeren.

Tú estudiarás.

Wij studeren muziek.

Nosotros estudiamos música.

- Studeer je?
- Ben je aan het studeren?
- Studeren jullie?

- ¿Estudias?
- ¿Tú estudias?
- ¿Están estudiando?
- ¿Estás estudiando?

- We zijn Frans aan het studeren.
- We studeren Frans.

Estamos estudiando francés.

- Ik haat studeren.
- Ik heb een hekel aan studeren.

Detesto estudiar.

- Je moet veel harder studeren.
- Jullie moeten veel harder studeren.

Tienes que estudiar mucho más.

Laten we Engels studeren.

Estudiemos inglés.

Ik ga Duits studeren.

Voy a estudiar alemán.

Ik wil Duits studeren.

Quiero estudiar alemán.

Je moet meer studeren.

Tú tienes que estudiar más.

Goede studenten studeren hard.

Los buenos estudiantes estudian mucho.

Ik wil geschiedenis studeren.

Quiero estudiar historia.

Ik moet wiskunde studeren.

Tengo que estudiar matemáticas.

Ik wil wiskunde studeren.

Quiero estudiar las matemáticas.

Ik ga Russisch studeren.

Voy a estudiar ruso.

- Ik moet studeren voor de toets.
- Ik moet studeren voor het examen.

Tengo que estudiar para el examen.

Was om Arabisch te studeren.

fue estudiar árabe.

Tom doet alles behalve studeren.

Tom hace cualquier cosa menos estudiar.

Ik zal harder moeten studeren.

Tendré que estudiar mucho.

Al de studenten studeren Engels.

Todos los estudiantes estudian inglés.

Ben je aan het studeren?

- ¿Estudias?
- ¿Estás estudiando?

De leerlingen moeten meer studeren.

Los estudiantes deben estudiar más.

Ze studeren in de namiddag.

Estudia por las tardes.

Ik hou niet van studeren.

No me gusta estudiar.

Tom is aan het studeren.

Tom está estudiando.

Ik hou van Spaans studeren.

Me gusta estudiar español.

Ik zou graag Frans studeren.

Quiero estudiar francés.

Studenten horen hard te studeren.

Se supone que los estudiantes estudien arduamente.

Ik had meer moeten studeren.

Debí haber estudiado más.

Sami begon islam te studeren.

Sami empezó a estudiar el Islam.

- Hij kijkt televisie voordat hij gaat studeren.
- Hij kijkt televisie alvorens te studeren.

Mira la televisión antes de estudiar.

- Je was aan het studeren.
- U was aan het studeren.
- Jullie waren aan het studeren.
- Je studeerde.
- U studeerde.
- Jullie studeerden.

Estudiaban.

- Morgen ga ik in de bibliotheek studeren.
- Morgen ga ik studeren in de bibliotheek.

Mañana voy a estudiar en la biblioteca.

"Ik wil gaan studeren en reizen

"Quiero ir a la universidad y viajar

"Ik wil geen geneeskunde meer studeren.

"Bien, abandonemos lo previsto,

- Ik moet studeren.
- Ik moet leren.

- Tengo que estudiar.
- Tengo que aprender.

Ik wil in het buitenland studeren.

Quiero estudiar en el extranjero.

Ze besloot in Amerika te studeren.

Ella decidió estudiar en América.

Veel studenten studeren graag 's ochtends.

- A muchos estudiantes les gusta estudiar en la mañana.
- A muchos estudiantes les gusta estudiar por la mañana.

Ik moet studeren voor een biologietoets.

Tengo que estudiar para una prueba de biología.

Ik zou graag in Parijs studeren.

Me gustaría estudiar en París.

Ik moet studeren voor de toets.

Tengo que estudiar para el examen.

Ik ga biologie en Spaans studeren.

Voy a estudiar biología y español.

Ik moet studeren voor het examen.

Tengo que estudiar para el examen.

- We studeren muziek.
- Wij bestuderen muziek.

Nosotros estudiamos música.

Je hoeft vandaag niet te studeren.

No es necesario estudiar hoy.

Misschien was Tom aan het studeren.

Quizá Tom estaba estudiando.

Hoezo wil je in het buitenland studeren?

¿Por qué quieres estudiar en el extranjero?

Ik besloot in het buitenland te studeren.

Decidí estudiar en el extranjero.

- Hij studeert.
- Hij is aan het studeren.

Él está estudiando.

Studeren jullie wel eens in de bibliotheek?

- ¿A veces estudias en la biblioteca?
- ¿Estudiáis a veces en la biblioteca?

Studeren is het werk van de student.

Estudiar es la labor del estudiante.

- Studeer je?
- Ben je aan het studeren?

- ¿Estudias?
- ¿Estudia?
- ¿Tú estudias?