Translation of "Aan het" in Russian

0.014 sec.

Examples of using "Aan het" in a sentence and their russian translations:

- Je bent aan het kijken.
- Jullie zijn aan het kijken.
- U bent aan het kijken.

- Ты наблюдаешь.
- Вы наблюдаете.

- Bent u aan het kijken?
- is hij aan het kijken?
- is zij aan het kijken?

- Она смотрит?
- Он смотрит?

- Ik was aan het bloeden.
- Hij was aan het bloeden.
- Zij was aan het bloeden.

У меня шла кровь.

- Ze zijn aan het lopen.
- Ze zijn aan het rennen.
- Ze zijn nu aan het rennen.
- Ze zijn nu aan het hardlopen.

Они бегут.

- Ik ben aan het overgeven.
- Ik ben aan het kotsen.

Меня рвёт.

- Waren jullie aan het huilen?
- Was je aan het huilen?

- Ты плакал?
- Ты плакала?
- Вы плакали?

- Ik ben aan het vieren.
- Ik ben aan het feestvieren.

Я праздную.

- Ik ben aan het verhuizen.
- Ik ben aan het bewegen.

Я переезжаю.

- Hij is aan het dineren.
- Zij is aan het dineren.

- Она ужинает.
- Он ужинает.

Onttrokken aan het zicht.

что была бы не заметна со стороны.

Denk aan het goede.

Думай о хорошем.

Aan het werk nu!

За дело!

- Ik was aan het fotograferen.
- Ik was foto's aan het nemen.

Я фотографировал.

- We zijn aan het niksen.
- We zijn niets aan het doen.

- Мы ничего не делаем.
- Мы ничем не занимаемся.

Die luiaard is hard aan het werk, heel hard aan het werk.

Эти ленивцы практически «горят» на работе.

- Het is weer aan het regenen.
- Het is weer aan het regenen!

Опять дождь!

- Ze zijn nu aan het rennen.
- Ze zijn nu aan het hardlopen.

Они сейчас бегут.

- Ons team is aan het winnen.
- Onze ploeg is aan het winnen.

Наша команда выигрывает.

- Ik ben thee aan het zetten.
- Ik ben thee aan het maken.

- Я готовлю чай.
- Я завариваю чай.

Ik was aan het douchen.

- Я принимал душ.
- Я принимала душ.

Ze zijn aan het bekvechten.

Они ссорятся.

Tom was aan het dagdromen.

Том витал в облаках.

Zij zijn aan het kijken.

Они наблюдают.

Hij was aan het slapen.

Он спал.

Het was aan het sneeuwen.

Шёл снег.

Ze is aan het lopen.

Она идёт.

Ik ben aan het vertalen.

Я перевожу.

Ze zijn aan het lunchen.

Они на обеде.

Ze zijn aan het rennen.

Они бегут.

Ik ben aan het zweten.

Я потею.

Tom was aan het huilen.

Том плакал.

Was je aan het drinken?

- Ты пил?
- Вы пили?
- Вы выпивали?

Tom is aan het snurken.

Том храпит.

Ik ben aan het dutten.

Я дремлю.

Ik ben aan het hoesten.

Я кашляю.

Tom is aan het verdrinken.

Том тонет.

Ze was aan het hijgen.

- Она тяжело дышала.
- Она задыхалась.

Ik was aan het slapen.

- Я спал.
- Я спала.

We zijn aan het luisteren.

Мы слушаем.

Je bent aan het dromen.

- Вы мечтаете.
- Ты мечтаешь.

Zijn jullie aan het kijken?

Вы смотрите?

Ben je aan het kijken?

Ты смотришь?

Ga terug aan het werk.

- Возвращайся к работе!
- Возвращайтесь к работе!
- Возвращайся к работе.

Hij is aan het lopen.

- Он идёт.
- Он идёт пешком.

Iedereen is aan het kijken.

Все смотрят.

We zijn aan het winnen.

- Мы побеждаем.
- Мы выигрываем.

Tom is aan het skiën.

Том катается на лыжах.

Ze zijn aan het dansen.

Они танцуют.

Ik ben aan het bloeden.

- Я истекаю кровью.
- У меня течёт кровь.
- У меня кровь.
- У меня идет кровь.

Tom ontsnapte aan het gevaar.

Том избежал опасности.

Ze zijn aan het praten.

Они разговаривают.

Ik was aan het hoesten.

Я кашлял.

Sla rechtsaf aan het kruispunt.

Поверните направо на перекрёстке.

Zij was aan het skiën.

Она каталась на лыжах.

Tom is aan het studeren.

Том занимается.

Tom is aan het slapen.

Том сейчас спит.

Tom was aan het snikken.

- Том рыдал.
- Том горько плакал.

Tom was aan het eten.

Том ел.

Mama is aan het werk.

Мама работает.

Ze was aan het schrijven.

Она писала.

Ik ben aan het werken.

Я работаю.

Iets is aan het veranderen.

Кое-что меняется.

Is ze aan het kijken?

Она смотрит?

Iedereen is aan het slapen.

Все спят.

Tom was aan het skiën.

Том катался на лыжах.

Ze zijn aan het discussiëren.

Они ссорятся.

Ik ben aan het praten.

Я разговариваю.

We zijn aan het mediteren.

Мы медитируем.

Tom is aan het praten.

Том говорит.

Ik was aan het lunchen.

Я обедал.

Tom is aan het aarzelen.

Том медлит.

Tom was aan het roken.

Том курил.

Zij waren aan het skiën.

Они катались на лыжах.

Is Tom aan het sterven?

Том умирает?

Iedereen is aan het eten.

Все едят.

Tom is aan het verdrinken!

Том тонет!