Translation of "Vaak" in German

0.007 sec.

Examples of using "Vaak" in a sentence and their german translations:

- Paella bevat vaak slakken.
- Paella bevat vaak karakollen.
- Paella bevat vaak wulken.

Zur Paella gehören oft Schnecken.

Ik? Heel vaak.

Ich? Schon sehr oft!

Tenzing deed vaak…

Tenzing hat...

Ik reis vaak.

Ich reise oft.

Ik lees vaak.

Ich lese oft.

Ween jij vaak?

Weinst du oft?

Ik ski vaak.

Ich fahre oft Ski.

Vlieg je vaak?

- Fliegst du oft?
- Fliegen Sie oft?
- Fliegt ihr oft?

Tom glimlacht vaak.

Tom lächelt oft.

- Ik heb vaak nare dromen.
- Ik heb vaak nachtmerries.

Ich habe oft Alpträume.

- Hoe vaak kijk je tv?
- Hoe vaak kijkt u tv?
- Hoe vaak kijken jullie tv?

Wie oft seht ihr fern?

- Gebruik je vaak een woordenboek?
- Gebruikt u vaak een woordenboek?
- Gebruiken jullie vaak een woordenboek?

Benutzt du oft ein Wörterbuch?

- Maria spreekt vaak in raadsels.
- Maria spreekt vaak in raadselen.
- Maria spreekt vaak als een orakel.

Maria spricht oft in Rätseln.

- Ik voel me vaak depressief.
- Ik voel me vaak lusteloos.

Ich fühle mich oft lustlos.

- Hoe vaak hebt u overgegeven?
- Hoe vaak heb je overgegeven?

Wie oft haben Sie erbrochen?

Ik heb vaak oorinfecties.

Meine Ohren sind oft entzündet.

Hij wordt vaak verliefd.

Er verliebt sich oft.

John ontbijt vaak snel.

John isst oft ein schnelles Frühstück.

Het sneeuwt hier vaak.

Es schneit hier häufig.

Kinderen haten vaak spinazie.

Kinder hassen oft Spinat.

Ga je vaak winkelen?

Gehst du oft einkaufen?

Italianen drinken vaak koffie.

Italiener trinken oft Kaffee.

Ik eet vaak appels.

Ich esse oft Äpfel.

We eten vaak samen.

Wir essen oft zusammen.

Ik eet vaak kip.

Ich esse oft Huhn.

Zij ontbijt daar vaak.

Sie frühstückt oft dort.

Ik drink vaak thee.

Ich trinke oft Tee.

Tom verliest vaak iets.

Tom verliert häufig etwas.

Ze spelen vaak samen.

Sie spielen viel zusammen.

Ontmoet je hem vaak?

Triffst du ihn oft?

Hij speelt vaak gitaar.

Er spielt oft Gitarre.

Ik ben vaak verkouden.

Ich bin öfters erkältet.

Kom je hier vaak?

Kommst du oft hierher?

We lunchen vaak samen.

Wir essen oft zusammen zu Mittag.

Ik lees vaak boeken.

Ich lese häufig Bücher.

Honden begraven vaak botten.

Hunde vergraben oft Knochen.

Ik heb vaak nachtmerries.

Ich habe oft Alpträume.

Zie je hem vaak?

Siehst du ihn oft?

Vogels vliegen vaak samen.

Vögel fliegen oft zusammen.

Ik rij niet vaak.

Ich fahre nicht oft.

Tom citeert vaak Shakespeare.

Tom zitiert oft Shakespeare.

Mijn zus huilt vaak.

Meine Schwester weint oft.

Ik was hier vaak.

Ich war oft hier.

Tom krijgt vaak oorinfecties.

Tom hat häufig Ohrentzündungen.

Tom downloadt vaak films.

Tom lädt sich oft Filme herunter.

Ik vreet vaak fruit.

Häufig verzehre ich Früchte.

Mijn broer huilt vaak.

Mein Bruder weint oft.

Tom deed dat vaak.

- Tom tat dies oft.
- Tom hat das viel gemacht.

Tom draagt vaak sandalen.

Tom trägt oft Sandalen.

- Kinderen haten vaak spinazie.
- Kinderen hebben vaak een hekel aan spinazie.

Kinder hassen oft Spinat.

- Tom dacht vaak aan Mary.
- Tom heeft vaak aan Mary gedacht.

Tom dachte oft an Marie.

- Hoe vaak koop jij een tandenborstel?
- Hoe vaak koopt u een tandenborstel?

Wie oft kaufst du eine Zahnbürste?

- Tom luncht vaak samen met Maria.
- Tom eet vaak lunch met Maria.

Tom isst oft mit Maria zu Mittag.

Hij citeert vaak uit Shakespeare.

Er zitiert oft Shakespeare.

Klaagt Tom vaak over rugpijn?

Klagt Tom oft über Rückenschmerzen?

Hij stelt vaak domme vragen.

Er stellt oft dumme Fragen.

Ik heb vaak nare dromen.

Ich habe oft Alpträume.