Examples of using "Oynuyor" in a sentence and their dutch translations:
Hij is golf aan het spelen.
Tony speelt.
Helen speelt in de tuin.
Helen speelt in de tuin.
- Hij speelt hier.
- Hij is hier aan het spelen.
Hij is daar aan het spelen.
Ze schaken.
- Hij speelt daar.
- Daar speelt hij.
Hij is in zijn kamer aan het spelen.
Tom speelt op z'n GameCube.
Tom speelt Pacman.
- Tom speelt met zijn zoon.
- Tom is met zijn zoon aan het spelen.
Ze speelt Monopoly.
- Tom hockeyt.
- Tom speelt hockey.
Tom speelt buiten.
- Mary speelt voetbal.
- Mary voetbalt.
Hij speelt buiten.
- Er spelen wat kinderen op het strand.
- Er spelen enkele kinderen op het strand.
Speel je nog golf?
Hockey je nog?
Tom speelt met Maria's kat.
Speel je nog golf?
Tom is buiten aan het spelen met zijn zoon.
- Hij speelt zeer goed.
- Hij speelt erg goed.
Tom is in de achtertuin aan het spelen.
Enkele kinderen zijn op het gras aan het spelen.
Tom en Mary spelen tikkertje.
Hij speelt een gevaarlijk spel.
Mijn zusje speelt met poppen.
- Tom is aan het tennissen met Mary.
- Tom is met Mary aan het tennissen.
Tom speelt Pacman.
Mijn zus speelt met een pop.
Tom golft nog, nietwaar?
Je speelt golf? Wat is je handicap?
Schalke speelt vanavond tegen Inter Milaan.
Dit is een erg asociaal dier dat met vissen speelt.
Mijn zusje speelt met poppen.
Maar het leek of ze met de vissen speelde. Spelen zie je vaak bij sociale dieren.