Examples of using "Kar" in a sentence and their dutch translations:
Het was aan het sneeuwen.
De sneeuw is gesmolten.
Het had gesneeuwd.
Het sneeuwde.
Eet sneeuw.
- Misschien gaat het sneeuwen.
- Misschien sneeuwt het.
- Het sneeuwt.
- Het is aan het sneeuwen.
- Sneeuw is wit.
- De sneeuw is wit.
Sneeuw smelt.
- De sneeuw is gesmolten.
- De sneeuw smelt.
- De sneeuw is aan het smelten.
De sneeuw is verdwenen.
Het gaat sneeuwen.
Er wordt sneeuw verwacht.
Ach! Sneeuw!
Hij houdt van sneeuw.
- Wij houden van sneeuw.
- We houden van de sneeuw.
Zij houden van sneeuw.
Het begon te sneeuwen.
- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.
Het blijft maar sneeuwen.
Morgen gaat het sneeuwen.
Het sneeuwde in Osaka.
Kijk, het sneeuwt!
- Eindelijk, het sneeuwt!
- Eindelijk sneeuwt het!
Sneeuw bedekte de bus.
Het sneeuwt vandaag.
Het sneeuwt hard.
Waarom is sneeuw wit?
Ik hou van sneeuw.
Het sneeuwde in Jeruzalem.
Het sneeuwt in Parijs.
Het sneeuwde gisteren.
Het sneeuwt nog steeds.
Het is sneeuwwit.
- Winst kan me niet schelen.
- Ik geef niets om winst.
Het is begonnen te sneeuwen.
- Hou je van sneeuw?
- Houdt u van sneeuw?
- Houden jullie van sneeuw?
Er is veel sneeuw gevallen.
In de winter sneeuwt het.
- Het gaat sneeuwen vandaag.
- Het gaat vandaag sneeuwen.
De sneeuw is poederig.
De sneeuw was poederig.
- Het sneeuwt weer.
- Het is weer aan het sneeuwen.
- Misschien gaat het sneeuwen.
- Misschien zal het sneeuwen.
- Misschien sneeuwt het.
Het sneeuwt buiten.
Nu sneeuwt het.
Het sneeuwt in Parijs.
Er is sneeuw op de bergen.
De onderneming realiseerde geen winst.
- Oh, het sneeuwt!
- Oh, het is aan het sneeuwen!
Er ligt sneeuw op de berg.
Ik wil sneeuw.
Het sneeuwt hier.
Het sneeuwt daar.
Het sneeuwt daar.
Is dat sneeuw?
- Het is begonnen te sneeuwen.
- Het begon te sneeuwen.
- Het is beginnen te sneeuwen.
Het sneeuwt in Rusland.
Het is gestopt met sneeuwen.
Er lag sneeuw op de weg.
Toen ik wakker werd, sneeuwde het.
Het sneeuwt hard.
De berg is bedekt met sneeuw.
Sneeuwt het in Boston?
Het papier is wit; de sneeuw is ook wit. Het papier en de sneeuw zijn wit.
Het is weer gaan sneeuwen.
Dat was met een sneeuwgrot niet gebeurd.
Vanmiddag gaat het misschien sneeuwen.
Waarschijnlijk gaat het morgen sneeuwen.
We zullen binnenkort sneeuw krijgen.
- Het was met Kerstmis toen het hevig sneeuwde.
- Het was met kerst toen het hevig sneeuwde.
Het is sneeuwwit.
Het moet morgen gaan sneeuwen.