Translation of "Contar" in Dutch

0.013 sec.

Examples of using "Contar" in a sentence and their dutch translations:

- ¿Sabes contar en italiano?
- ¿Podés contar en italiano?
- ¿Puedes contar en italiano?

- Kun je in het Italiaans tellen?
- Kunt u in het Italiaans tellen?
- Kunnen jullie in het Italiaans tellen?

Empieza a contar.

Begin met tellen.

- Se puede contar con él.
- Podéis contar con él.

- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem rekenen.
- Jullie kunnen op hem rekenen.

- Puedes contar con él.
- Se puede contar con él.
- Podéis contar con él.
- Podés fiarte de él.

- Op hem kan gerekend worden.
- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem rekenen.
- Jullie kunnen op hem rekenen.

¿Sabes contar en francés?

- Kun je in het Frans tellen?
- Kunt u in het Frans tellen?
- Kunnen jullie in het Frans tellen?

Él no sabe contar.

Hij kan niet tellen.

- ¿Puedo confiar en ti?
- ¿Puedo contar con vos?
- ¿Puedo contar contigo?

Kan ik op u rekenen?

La historia que necesitamos contar

Het verhaal dat wij moeten vertellen

¿También puedes contar en italiano?

- Kun je ook in het Italiaans tellen?
- Kunt u ook in het Italiaans tellen?
- Kunnen jullie ook in het Italiaans tellen?

Siempre puedes contar con nosotros.

- U kunt altijd op ons rekenen.
- Je kan altijd op ons rekenen.
- Jullie kunnen altijd op ons rekenen.

¡Sabía que podía contar contigo!

Ik wist dat ik op je kon rekenen.

Se puede contar con él.

Op hem kan je rekenen.

¿Puedo contar con su ayuda?

Kan ik op uw hulp rekenen?

Se podían contar con una mano.

dat ik ze op één hand kon tellen.

Mi hijo todavía no sabe contar.

Mijn zoon kan nog niet tellen.

Yo sabía que podía contar contigo.

- Ik wist dat ik op je kon rekenen.
- Ik wist dat ge betrouwbaar waart.

A Tom le encanta contar historias.

Tom houdt van verhalen vertellen.

Espero poder contar con tu discreción.

Ik hoop dat ik op uw discretie kan rekenen.

- Es un hombre en quien pueden contar.
- Es un hombre en quien puede usted contar.

Hij is een betrouwbaar persoon.

Tuve la idea de contar mi verdad,

Ik had het idee om mijn waarheid te vertellen,

Mi hijo puede contar hasta cien ahora.

Mijn zoon kan nu tot honderd tellen.

Ella puede contar del uno al diez.

Ze kan van een tot tien tellen.

Podemos contar con la ayuda de ella.

We kunnen erop vertrouwen dat ze ons helpt.

Mi hijo ya sabe contar hasta cien.

Mijn zoon kan al tot honderd tellen.

Sabía que siempre se puede contar contigo.

Ik wist dat je altijd op jou kunt rekenen.

- Puedes confiar en él.
- Puedes contar con él.
- Se puede confiar en él.
- Se puede contar con él.

- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem vertrouwen.

Podemos contar con él por la ayuda financiera.

We kunnen op hem rekenen voor financiële hulp.

Él tiene más dinero del que pueda contar.

Hij heeft meer geld dan hij kan tellen.

Tenemos más clientes de los que podemos contar.

We hebben meer klanten dan we kunnen tellen.

Sino algo que los ayude a contar su historia.

Het moet iets zijn dat je helpt om je verhaal te vertellen.

Tú podías contar hasta diez cuando tenías dos años.

Wanneer je twee jaar oud was, kon je al tot tien tellen.

Él sabe alemán y francés, sin contar el inglés.

Hij kent Duits en Frans, om maar niet te zwijgen van Engels.

Cuando tenías dos años, ya podías contar hasta diez.

Wanneer je twee jaar oud was, kon je al tot tien tellen.

A mi mejor amiga se lo puedo contar todo.

Ik kan mijn beste vriendin alles vertellen.

Sin contar a Tom, no conocía a nadie ahí.

Naast Tom kende ik daar niemand.

- Puedes contar con ella.
- Uno puede fiarse de ella.

- Men kan haar vertrouwen.
- Men kan op haar rekenen.

Y, contra viento y marea, vivió para contar la historia,

en het wonder boven wonder nog kan navertellen ook,

- Puedes siempre confiar en Tom.
- Siempre puedes contar con Tom.

Je kunt altijd op Tom rekenen.

- Se puede confiar en él.
- Se puede contar con él.

- Op hem kan gerekend worden.
- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem rekenen.

Te voy a contar el resto de la historia mañana.

Ik vertel je morgen de rest van het verhaal.

Ella sólo tiene dos años, pero ya sabe contar hasta 100.

Ze is twee jaar oud en kan al tellen tot honderd.

Si quiero contar la historia de nuestras luchas en la vida moderna,

Weet je, als ik wil vertellen hoe moeilijk het leven van nu is,

Ella sólo tiene dos años pero es capaz de contar hasta cien.

Ze is nog maar twee jaar, maar ze kan al tot 100 tellen.

- Sabía que se podía confiar en ti.
- ¡Sabía que podía contar contigo!

Ik wist dat ik je kon vertrouwen.

¿Puede haber una computadora lo suficientemente inteligente como para contar un chiste?

Kan er een computer bestaan die zo slim is dat hij een grapje kan vertellen?

Es hora de hacer más que tan solo contar la cifra de víctimas.

Het is tijd om meer te doen dan alleen het tellen van het aantal slachtoffers.

Dijo que no se lo debía contar a nadie. Por lo tanto callé la boca.

Ze zei dat ik het aan niemand moest vertellen. Dus heb ik mijn mond gehouden.

- Uno puede confiar en él.
- Se puede confiar en él.
- Se puede contar con él.

Hij is te vertrouwen.

¡Vengan todos aquí! La abuela nos quiere contar cómo era la vida en el siglo pasado.

Kom allemaal hier! Oma wil ons vertellen hoe het leven de vorige eeuw was.

Anoche tuve una horrible pesadilla que os quiero contar. Quizá alguno de vosotros sabe lo que significa.

Ik had vannacht een verschrikkelijke nachtmerrie waar ik jullie over wil vertellen. Misschien weet één van jullie wel wat hij betekent.

Existen tres clases de personas en el mundo: aquellos que pueden contar, y aquellos que no pueden.

Er zijn drie verschillende soorten mensen op de wereld: zij die kunnen tellen en zij die dat niet kunnen.

- Él es el hombre en el cual podés confiar.
- Es un hombre en el que se puede confiar.
- Él es un hombre en el que puedes confiar.
- Él es un hombre en el que podemos confiar.
- Él es un hombre en el que se puede confiar.
- Es un hombre en quien pueden contar.
- Es un hombre en quien puede usted contar.

Hij is een betrouwbaar persoon.