Examples of using "¿tom" in a sentence and their dutch translations:
- Tom stottert.
- Tom is aan het stotteren.
Tom loog.
Tom vocht.
Tom heeft gefaald.
Tom drinkt.
- Hallo, Tom.
- Hallo, Tom!
Ga weg, Tom.
Tom sprak.
- Tom is veranderd.
- Tom veranderde.
Tom bad.
Tom stottert.
- Tom is gestorven.
- Tom stierf.
- Tom is dood.
Tom zwichtte.
Waarschuw Tom.
- Tom, telefoon!
- Tom, telefoon voor je!
Tom wilde je graag ontmoeten.
Tom.
Schiet op, Tom.
- Tom sliep.
- Tom was aan het slapen.
- Tom is gestorven.
- Tom is overleden.
Tom zwemt.
Tom luistert.
Ik ben Tom.
Tom wankelde.
- Tom heeft het beloofd.
- Tom beloofde.
Is Tom hier?
- Tom zingt.
- Tom is aan het zingen.
Tom denkt.
Tom was gelukkig.
Tom heeft heimwee.
Tom draagt een bril.
Tom is wakker.
Hij gaf erom.
Tom ziet er jong uit.
Tom stapt traag.
Tom was gechoqueerd.
Tom is een priester.
- Ben jij Tom?
- Bent u Tom?
Tom schoor.
Tom heeft hen verlaten.
- Tom verkleurde.
- Tom werd bleek.
Tom vertaalt langzaam.
- Tom is verhuisd.
- Tom bewoog.
Laten we Tom vragen.
Tom wilde meer.
Is Tom gelukkig?
- Tom is gek.
- Tom is waanzinnig.
Tom studeerde af.
Tom zal huilen.
Tom studeert Frans.
Tom kan zwemmen.
- Tom zal praten.
- Tom zal spreken.
Tom heeft een bril nodig.
Tom was spraakzaam.
Tom was populair.
Tom begreep dat.
Tom heeft kinderen.
- Slaapt Tom?
- Is Tom aan het slapen?
Tom was bang.
Tom dronk melk.
Tom is vergeetachtig.
Tom zit vol.
Tom is streng.
Tom improviseerde.
Tom ontspande zich.
- Tom stopte.
- Tom is gestopt.
Vergeef Tom.
Steun Tom!
Ik heb Tom geslagen.
Tom had het koud.
Is Tom gek?
Tom is slecht.
Gooi het naar Tom.
Tom heeft dorst.
Tom is koppig.
Tom had geluk.
Tom zag er gelukkig uit.
Tom is lui.
Tom is kaal.
Tom is ambidexter.
Is hij Tom?
Tom heeft me pijn gedaan.
Tom is een engerd.