Examples of using "там" in a sentence and their dutch translations:
Blijf hier.
Is het daar?
Ben je er?
Stop daar.
Ga daar zitten.
Wacht daar.
Die van jou is daar.
Ik ben daar geboren.
Daar is niets te vinden.
Het sneeuwt daar.
Het regent daar.
- Was je daar?
- Was u daar?
- Zijn jullie daar geboren?
- Bent u daar geboren?
- Ben je daar geboren?
Het is daar niet.
Ben je daar nog?
Wat is er daar?
Wie zal er zijn?
- Laat dat daar maar zitten.
- Leg dat daar neer.
Ben je daar geboren?
Tom is daar niet.
Was je daar?
- Laat het daar maar liggen.
- Laat het daar maar staan.
Het hotel is daar beneden.
- Zet het daar maar neer.
- Leg het daar maar neer.
- Plaats het daar.
- Ik heb u daar gezien.
- Ik heb je daar gezien.
Daarboven.
zelfs daar,
Het is daar.
Is Tom er?
We zien elkaar daar.
- De jouwe is daar.
- Die van jou is daar.
Blijf daar!
Wie is daar?
Ja, daar.
- Er is niemand.
- Niemand hier.
Het boek is daar.
Ze zijn daar.
Is Tom daar alleen?
- Waarom was je daar?
- Waarom was u daar?
- Waarom waren jullie daar?
Ik heb u daar gezien.
Wie is daar?
Er staat daar een gele roos.
Je mag daar niet parkeren.
- Kijk uit! Daar is een groot gat.
- Pas op! Er is een groot gat daar.
- Pas op! Daar is er een groot gat.
Wat deed je daar?
Maar u bent niet daar.
Er waren duizenden mensen aanwezig.
Hé, jij daar!
Wat doe je daar?
Werkt u daar ook?
Jij was er niet.
Is daar een winkel?
Heb je haar daar gezien?
Heb je haar daar gezien?
Ik heb u daar gezien.
Ik ben daar al geweest.
Kijk, een arend.
Daar is de arend.
Daar is een tarantula.
Ze wonen daar.
Sla ginds rechts af.
- Hij speelt daar.
- Daar speelt hij.
Tom zal er zijn.
Ik zal er zijn.
Ik zal daar blijven.
Hoe veel hamburgers zijn er?
Is Tom daar ook?
Wat ligt daar?
Ik ga daar zitten.
Ze zijn er niet.
Is alles daar?
De luchthaven is daar.
Laat de koffer daar!
- Is er daar water?
- Is er water daar?
Wat zit erin?
Daar ben ik gelukkig.
Was Tom daar?
- Tom heeft daar gewoond.
- Tom woonde daar.
Blijf gewoon daar.
Kijk! Daar is de trein!
Het sneeuwt daar.
Laat het daar!
Hoe laat is het bij jou?
Hoeveel appels zijn daar?
Hoeveel waren er?
De jongeman is daar.