Examples of using "Due" in a sentence and their dutch translations:
Je hebt twee ballen.
Hij heeft twee auto's.
Heb je twee boeken?
- Jij hebt twee bloemen.
- U heeft twee bloemen.
- Jullie hebben twee bloemen.
Ik heb twee auto's.
We hebben twee dochters en twee zonen.
- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee kinderen.
Kom om twee uur.
- Twee plus twee is vier.
- Twee plus twee is gelijk aan vier.
Wat is twee maal twee?
Ik heb twee auto's.
Ze heeft twee kinderen.
- Ik heb twee nichtjes.
- Ik heb twee neefjes.
- Waarom heb jij twee auto's?
- Waarom hebt u twee auto's?
- Waarom heb jullie twee auto's?
- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee kinderen.
Ik heb twee kinderen.
Ik ving twee vissen.
- Ga twee stappen vooruit.
- Ga twee stappen verder.
- Twee stappen vooruit.
Tom heeft twee kinderen.
We hebben maar twee dollar.
Hij heeft twee katten.
- Zij heeft twee zusters.
- Ze heeft twee zussen.
Hij heeft twee zussen.
Ik heb twee ogen.
Zij hebben twee woordenboeken.
Ze heeft twee dochters.
- Ik heb twee nichtjes.
- Ik heb twee neefjes.
Hij heeft twee dochters.
Ik heb twee broers.
Ik heb twee katten.
We hebben twee dochters.
We hebben twee oren.
- Ik heb twee zonen.
- Ik heb twee zoons.
Ik heb twee boeken.
Twee vrouwen zingen.
Ik heb twee neefjes.
Ik heb twee nichtjes.
Ja, twee.
Enkele mensen hebben twee auto's.
Twee biertjes, alsjeblieft.
Twee ijsjes, alstublieft.
Ontmoeting tussen twee jagers: allebei dood.
- Ga twee stappen vooruit.
- Ga twee stappen verder.
- Twee stappen vooruit.
Tom heeft twee katten.
Twee koffie, graag.
Ik heb twee oudere zussen.
Koop twee eierdozen.
Er zijn maar twee mogelijkheden.
En daarvoor moeten deze twee landen, deze twee krachtige reuzen,
Hij heeft twee zonen, denk ik.
- Tom heeft twee boeken geschreven.
- Tom schreef twee boeken.
Ik heb twee rode vissen.
De twee broers stierven.
Twee manieren om te zoeken.
Eén, twee, drie.
Met twee jongen.
Kiesdistrict twee.
Ik heb twee dochters.
Ik heb twee boeken.
Op ons beiden!
- Er waren er nog twee over.
- Er bleven er twee over.
Het kost 2 euro.
Ik heb twee nichtjes.
Er waren twee taarten.
- Je hebt twee broers.
- U heeft twee broers.
- Jullie hebben twee broers.
Laten we twee flessen bestellen.