Translation of "Karotten" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Karotten" in a sentence and their dutch translations:

- Kaninchen mögen Karotten.
- Kaninchen essen gern Karotten.
- Kaninchen lieben Karotten.

Konijnen houden van wortels.

- Sie hasst Karotten.
- Sie mag keine Karotten.

- Ze heeft een hekel aan wortels.
- Ze houdt niet van wortelen.

Sie hasst Karotten.

Ze heeft een hekel aan wortels.

Ich hasse Karotten.

Ik haat wortels.

Er hasst Karotten.

- Hij heeft een hekel aan wortels.
- Hij haat wortelen.

Tom mag Karotten.

Tom houdt van wortels.

Ich liebe Karotten.

Ik houd van wortelen.

Kaninchen mögen Karotten.

Konijnen houden van wortels.

Tom schnitt die Karotten.

Tom sneed de wortels.

Kaninchen essen gern Karotten.

Konijnen eten graag wortelen.

Sie mag keine Karotten.

Ze houdt niet van wortelen.

- Kaninchen mögen Karotten.
- Kaninchen mögen Möhren.
- Dem Kaninchen gefallen die Karotten.

Konijnen houden van wortels.

"Ich hasse Karotten." "Ich auch."

"Ik heb een hekel aan wortels." "Ik ook."

Die Karotten kosten drei Dollar.

Wortels kosten drie dollar.

Karotten beinhalten viel Vitamin A.

In wortelen zit veel vitamine A.

- Tom hasst Karotten.
- Tom hasst Möhren.

Tom haat wortels.

- Kaninchen lieben Karotten.
- Kaninchen lieben Möhren.

Konijnen houden van wortels.

Schälen Sie die Kartoffeln und die Karotten.

- Schil de aardappelen en de wortelen.
- Schil de aardappelen en wortels.

- Schälen Sie die Karotten und schneiden Sie sie in Streifen.
- Schäle die Karotten und schneide sie in Streifen!

Schil de wortelen en snij ze in reepjes.

- Kaninchen essen gern Karotten.
- Kaninchen essen gern Möhren.

Konijnen eten graag wortelen.

Außer Karotten gibt es nichts, was er nicht isst.

Behalve wortelen is er niets dat hij niet eet.

Schälen Sie die Karotten und schneiden Sie sie in Streifen.

Schil de wortelen en snij ze in reepjes.

Mutter ließ mich in meiner Kindheit jeden Tag Karotten essen.

Toen ik klein was moest ik iedere dag wortels eten van moeder.

- Die Möhren können geerntet werden.
- Die Karotten können geerntet werden.

- De wortels kunnen worden geoogst.
- De wortelen kunnen worden geoogst.

- "Ich hasse Karotten." "Ich auch."
- „Ich mag keine Karotten.“ – „Ich auch nicht.“
- „Ich mag keine Möhren.“ – „Ich auch nicht.“
- „Ich mag keine Mohrrüben.“ ‒ „Ich auch nicht.“

"Ik heb een hekel aan wortels." "Ik ook."

- Tom isst gerne rohe Karotten.
- Tom isst gerne rohe Möhren.
- Tom isst gerne rohe Mohrrüben.

Tom houdt van rauwe wortels.

- Bitte kaufe für mich einige Karotten.
- Bitte kaufe für mich ein paar Gelbe Rüben.
- Bitte kaufe für mich ein paar Möhren.

Koop alsjeblief een paar wortelen voor me.