Examples of using "Poika" in a sentence and their dutch translations:
- Tjonge!
- Jeetje!
- Jongens toch!
De jongen springt.
Ik ben een jongen.
De jongen viel van het bed.
De jongen koopt een hond.
De jongen krabde aan zijn oor.
- De jongen gooit een steen.
- De jongen werpt een steen.
- De jongen liep weg.
- De jongen rende weg.
Ik ben een jongen.
Die jongen is slim.
Ik was nog maar een jongetje.
- Je bent een slimme jongen.
- Je bent een intelligente knaap.
Je bent maar een jongen.
Ik heb een zoon.
Je bent een goede jongen.
Hij is de grootste jongen.
- Tom is de zoon van Maria.
- Tom is Maria's zoon.
Dit is de jongen.
Ik heb één zoon.
- Ik ben een brave jongen.
- Ik ben een goede jongen.
Tom is een stoute jongen.
Hij is een grote jongen.
Hij heeft nog een zoon.
Ik kan me me jou nog herinneren van toen je een klein jongetje was.
Mijn zoon gelooft in de Kerstman.
De jongen verfde zijn haar omdat hij opgemerkt wilde worden.
Dit is de jongen die ik hier gisteren ontmoette.
Hij is de jongen over wie we het laatst hadden.
Wat heeft hij gezegd?
Hij is net zo slim als elke andere jongen in de klas.
Hij kan beter tennissen dan iedere andere jongen in zijn klas.
Hij zag haar en bloosde.