Examples of using "Teaches" in a sentence and their dutch translations:
- Hij geeft les.
- Hij doceert.
Ze geeft les.
Maria geeft les.
Tom geeft les.
Hij geeft les Engels.
- Wie onderwijst je?
- Wie onderwijst u?
- Wie onderwijst jullie?
Hij onderwijst Arabisch.
Ze leert Engels.
- Tom geeft Frans les.
- Tom geeft les in Frans.
Maria geeft yogalessen.
Meneer Kato leert ons Engels.
Mijnheer Smith leert mij Engels.
Zijn vrouw leert me Italiaans.
Tom geeft les in sportpsychologie.
Wie leert jou Frans?
Wie leert jou Duits?
Maria leert mij Noors.
Tom leert ons Frans.
- Jouw vrouw leert me Italiaans.
- Uw vrouw leert me Italiaans.
Mijnheer Smith leert mij Engels.
Mevrouw Jones doceert informatica.
De professor geeft les in Engelse conversatie.
Meneer Kato leert ons Engels.
Juffrouw Tomas leert ons geschiedenis.
Zijn vrouw leert me Italiaans.
Tom geeft Franse les in Boston.
De studenten leren uit de feedback.
Hij geeft les in Berber in Algiers.
Hij geeft les in wiskunde en ook in Engels.
In Sovjet-Rusland leert de les de leraar!
waarin hij kinderen uit kansarme gezinnen leert
Mevrouw Smith geeft Engels op deze school.
- „Wie leert je Engels?” „Juffrouw Yamada.”
- „Wie leert u Engels?” „Juffrouw Yamada.”
- „Wie leert jullie Engels?” „Juffrouw Yamada.”
Behalve Engels geeft hij ook wiskunde.
Hij onderwijst Arabisch.
Tom leert me tweemaal per week Frans.
Hij geeft handvaardigheidsles op school.
Ellende leert brood eten zonder boter.
Tom leert ons Frans.
Tom leert zijn vrienden eenmaal per week Frans.
Ze doet niet alleen het huishouden maar geeft ook les op school.
Mijnheer Jones, wiens vrouw Engels onderwijst, is zelf professor Engels.
Ze leert ons Frans.
Het voornaamste wat Tatoeba ons leert is dat men zelfs zijn eigen moedertaal niet kan spreken.