Examples of using "Plays" in a sentence and their dutch translations:
- Mary speelt voetbal.
- Mary voetbalt.
Hij speelt.
Tom speelt gitaar.
Hij speelt piano.
Kenji speelt tennis.
Hij speelt voetbal.
Ze speelt Bach.
Tom speelt Pacman.
- Tom hockeyt.
- Tom speelt hockey.
Tom speelt piano.
Wie speelt er golf?
Hij speelt voetbal.
Mijn broer speelt gitaar.
- Mary speelt voetbal.
- Mary voetbalt.
- Maria is aan het voetballen.
Maria speelt piano.
Ze speelt gitaar.
Miho speelt piano.
Zij speelt piano.
- Mijn broer speelt gitaar.
- Mijn broer bespeelt de gitaar.
Ken speelt altijd voetbal.
Hij speelt piano.
Hij speelt erg goed.
Akira speelt goed tennis.
Tom speelt xylofoon.
Hij speelt doedelzak.
Tom speelt trombone.
Mary speelt de harp.
Tom speelt viool.
Ze speelt hobo.
Hij speelt trombone.
Tom speelt gitaar.
Tom speelt trompet.
Tom speelt de sitar.
Tom speelt de citer.
Tom speelt de harp.
Mary speelt de citer.
Tom speelt de theremin.
- Tom speelt het klavichord.
- Tom speelt het klavechord.
Tom speelt klavecimbel.
Tom speelt de teorbe.
Tom speelt saxofoon.
Sami speelt de kanun.
Sami speelt de sarangi.
Hij speelt erg goed piano.
Onze nieuwe buurman speelt viool.
- Ze speelt iedere dag tennis.
- Iedere dag speelt ze tennis.
Ze speelt elke zondag tennis.
Ze speelt heel goed tennis.
Hij speelt goed gitaar.
Hij speelt elke zondag golf.
Mijn zusje speelt met poppen.
Tom kan goed harmonica spelen.
Hij speelt zeer goed tennis.
Hij speelt vaak gitaar.
Ann speelt heel goed tennis.
- Mijn broer speelt gitaar.
- Mijn broer bespeelt de gitaar.
Ze speelt piano en gitaar.
Hij speelt goed viool.