Translation of "Maakte" in English

- Hij maakte patat.
- Hij maakte friet.
- Hij maakte frietjes.

Tom was making French fries.

- Tom maakte een U-bocht.
- Tom maakte rechtsomkeer.

Tom made a U-turn.

Hij maakte ontbijt.

He made breakfast.

Zij maakte ontbijt.

She made breakfast.

Maria maakte ontbijt.

Mary made breakfast.

Tom maakte gebaren.

- Tom was gesticulating.
- Tom was gesturing.

Tom maakte ontbijt.

Tom was preparing breakfast.

Ik maakte ontbijt.

I made breakfast.

Tom maakte bezwaar.

Tom objected.

Sami maakte cd's.

Sami made CD's.

Ik maakte bezwaar.

I objected.

Ik maakte koekjes.

- I made cookies.
- I baked some cookies.

Tom maakte brownies.

Tom made brownies.

Hij maakte patat.

Tom was making French fries.

Ze maakte spaghetti.

She made spaghetti.

Tom maakte aantekeningen.

Tom took notes.

- Hij maakte patat.
- Hij maakte friet.
- Hij maakte frietjes.
- Tom was patat aan het bakken.

Tom was making French fries.

- Ik maakte veel stomme fouten.
- Ik maakte veel domme fouten.

- I made a lot of stupid errors.
- I made a lot of stupid mistakes.
- I've made a lot of stupid mistakes.

Wat maakte het verschil?

So what made the difference?

Ik maakte John gelukkig.

I made John happy.

Ik maakte je wakker.

I woke you up.

Ik maakte haar gelukkig.

I made her happy.

Tom maakte veel fouten.

Tom made many mistakes.

Tom maakte ons bang.

Tom scared us.

Ik maakte een grapje.

- I was joking.
- I was kidding.

Ze maakte hem gelukkig.

She made him happy.

Hij maakte haar gelukkig.

He made her happy.

Ik maakte een typefout.

I made a typing error.

Ik maakte mijn huiswerk.

I was doing my homework.

Tom maakte Maria bang.

Tom frightened Mary.

Tom maakte zijn huiswerk.

Tom did his homework.

Het maakte geen verschil.

It made no difference.

Ze maakte hem rijk.

She made him rich.

Tom maakte Maria doodsbang.

Tom terrified Mary.

Tom maakte Maria gelukkig.

Tom made Mary happy.

Tom maakte een zandkasteel.

Tom made a sand castle.

Maria maakte wat gehaktballen.

Mary made some meatballs.

Sami maakte ook sinaasappelsap.

Sami made orange juice, too.

Ik maakte een salto.

I did a somersault.

Tom maakte glutenvrije pasta.

Tom made gluten-free pasta.

Tom maakte een grapje.

- Tom was kidding.
- Tom was joking.

maakte het een zware periode.

that made for some pretty trying times.

En dat maakte hen gelukkig.

and it made them happy.

Je maakte een juiste beslissing.

You made a good decision.

Het antwoord maakte mij boos.

The answer irritated me.

Het nieuws maakte hem blij.

The news made him happy.

Ze maakte thee voor me.

She made tea for me.

Ze maakte weer dezelfde fout.

She made the same mistake again.

Ik maakte mijn veters los.

I loosened my shoelaces.

Hij maakte zijn bedoeling duidelijk.

He made his intentions clear.

Tom maakte een slechte indruk.

Tom made a poor impression.

Moeder maakte ons middageten klaar.

Mom made lunch for us.

Het vliegtuig maakte een noodlanding.

The plane made a forced landing.

Wat maakte haar zo kwaad?

What made her so angry?

Ik maakte maar een grapje.

- I was only joking.
- I was just joking.
- I was just messing around.
- I was only kidding.
- I was just kidding.

Tom maakte indruk op me.

Tom impressed me.

Tom maakte een ernstige fout.

Tom made a serious mistake.

Ik maakte een versterker gisteren.

I built an amplifier yesterday.

Dit antwoord maakte hem woedend.

This answer made him angry.

Ze maakte het huis schoon.

She cleaned the house.

Ik maakte het huis schoon.

I cleaned the house.

Je maakte het bad schoon.

You cleaned the bathtub.

Ik maakte veel stomme fouten.

I made a lot of stupid mistakes.

Je brief maakte me gelukkig.

Your letter made me happy.

Tom maakte zijn bed op.

Tom made his bed.

Tom maakte met niemand oogcontact.

- Tom didn't make eye contact with anyone.
- Tom didn't make eye contact with anybody.

Messi maakte een spectaculair doelpunt.

Messi scored a spectacular goal.

Waarom maakte ze die deal?

Why did she make that deal?

- Tom maakte foto's.
- Tom fotografeerde.

Tom was taking pictures.

Tom maakte zijn kast schoon.

Tom cleaned his closet.