Translation of "Prisa" in Dutch

0.016 sec.

Examples of using "Prisa" in a sentence and their dutch translations:

- ¡Date prisa!
- ¡Daos prisa!
- ¡Apurate!
- Dese prisa.

Schiet op!

- ¡Date prisa!
- ¡Daos prisa!

- Schiet op!
- Haast je.
- Snel!
- Maak voort!

- No tengo prisa.
- No llevo prisa.

Ik heb geen haast.

- ¡Date prisa!
- Apresúrate.
- Daos prisa.
- Apúrese.

- Schiet op!
- Haast je.
- Schiet op.
- Maak voort!

- ¡Date prisa!
- ¡Pronto!
- ¡Daos prisa!
- ¡Apúrense!

- Schiet op!
- Maak voort!

¡Date prisa!

Schiet op!

¡Daos prisa!

- Schiet op!
- Haast je!

Tenemos prisa.

We hebben haast.

Daos prisa.

- Schiet op.
- Opschieten.

Tenía prisa.

Ik had haast.

- Vísteme despacio que tengo prisa.
- Date prisa lentamente.

Haast je langzaam.

- Tienes que darte prisa.
- Tienen que darse prisa.

Je moet je haasten.

- Apurémonos.
- Démonos prisa.

Laten we ons haasten!

- ¡Daos prisa!
- ¡Apúrense!

Schiet op!

No hay prisa.

Er is geen haast.

No había prisa.

Er was geen haast bij.

No tenemos prisa.

We hebben geen haast.

No tengo prisa.

Ik heb geen haast.

Date prisa, Tom.

Sneller, Tom.

- Apresúrate.
- Dese prisa.

- Haast je.
- Schiet op.
- Kom als de sodemieter.

- ¡Date prisa!
- ¡Apúrate!

- Schiet op!
- Maak voort!

No corre prisa.

Er is geen haast.

- Tienes que darte prisa.
- Debes apurarte.
- Tienen que darse prisa.

- Je moet je haasten.
- Je moet opschieten.
- U moet opschieten.
- Jullie moeten opschieten.
- Jullie moet je haasten.

- Tengo prisa.
- Estoy apurado.

Ik heb haast.

Tengo que darme prisa.

Ik heb haast!

No hay prisa alguna.

- Het is helemaal niet dringend.
- Er is helemaal geen haast bij.

Hay que darse prisa.

We moeten vlug zijn.

- Date prisa, Tom.
- Apúrate, Tom.

Schiet op, Tom.

¿Por qué tienes tanta prisa?

- Waarom zijt ge zo gehaast?
- Waarom heb je zoveel haast?

Date prisa o llegarás tarde.

Vlugger, anders ben je te laat.

La prisa es mala consejera.

Haastige spoed is zelden goed.

¡Date prisa! Vamos a llegar tarde.

Haast je wat! We zullen te laat zijn.

Date prisa o perderás el tren.

Haast u, anders mist ge de trein.

- No hay prisa.
- No hay apuro.

Er is geen haast.

Date prisa o perderás el autobús.

- Schiet op, anders mis je de bus.
- Schiet op, anders mist u de bus.
- Schiet op, anders missen jullie de bus.

¡Dense prisa, aún están a tiempo!

Vlug, er is nog tijd.

¡Date prisa! Si no, llegaremos tarde.

Haast u! Als u niet opschiet, komen we te laat.

- Tienes que darte prisa.
- Debes apurarte.

Je moet je haasten.

- Tengo prisa.
- Estoy apurado.
- Estoy apurada.

Ik heb haast.

¡Date prisa! No tenemos mucho tiempo.

- Haast je! We hebben niet veel tijd.
- Snel! We hebben niet veel tijd.

- ¡Por favor, apurate!
- ¡Por favor, date prisa!

Haast je alsjeblieft!

- Apresúrate despacio.
- Date prisa lentamente.
- Apresúrate lentamente.

Haast je langzaam.

- ¿Estás apurado?
- ¿Vas apresurado?
- ¿Tenéis mucha prisa?

Bent u gehaast?

- ¡Por favor dese prisa!
- ¡Por favor apúrese!

- Haast u alstublieft.
- Schiet alstublieft op!

- Vamos, aprisa.
- Vamos, apura.
- Venga, date prisa.

Kom op, opschieten.

Date prisa o perderás el último tren.

Haast u, of ge mist de laatste trein.

Si no te das prisa perderás el tren.

Je gaat de trein missen als je niet opschiet.

- No fue necesario darnos prisa.
- No necesitábamos apresurarnos.

- We hoefden ons niet te haasten.
- We hadden ons niet hoeven haasten.

Él se dio prisa para no perder el tren.

Hij haastte zich om de trein niet te missen.

Démonos prisa para que lleguemos a tiempo para la reunión.

Laten we ons spoeden om op tijd in de vergadering te zijn.

Si no os dais prisa, llegaréis tarde a la escuela.

Als je niet opschiet kom je nog te laat op school.

Tenía tanta prisa que olvidé cerrar la puerta con llave.

Ik was zo gehaast, dat ik vergat de deur af te sluiten.

- Ana debió apurarse esta mañana.
- Ana tenía prisa esta mañana.

Anna moest zich haasten deze morgen.

¡Me muero de hambre! Daos prisa y dadme algo de comer.

Ik ben uitgehongerd! Schiet op en geef me iets te eten.

- Es mejor que nos apuremos.
- Es mejor que nos demos prisa.

- We kunnen beter opschieten.
- We kunnen ons beter haasten.

- Apúrate, o perderás el tren.
- Date prisa o perderás el tren.

- Haast je, of je haalt de trein niet.
- Maak voort of je haalt de trein niet.

- Una promesa se olvida de prisa.
- Una promesa se olvida rápidamente.

Een belofte is gauw vergeten.

- Él se apresuró para no perder el tren.
- Él se dio prisa para no perder el tren.

Hij haastte zich om de trein niet te missen.

-Tengo muchísima prisa... Por razones que no puedo decir -Dima le respondió a la mujer-. Por favor, sólo déjeme probarme ese traje de ahí.

"Ik heb verschrikkelijke haast... om redenen die ik niet kan noemen," antwoordde Dima de vrouw. "Laat me alstublieft gewoon dat pak daar passen."