Examples of using "Pequeño" in a sentence and their dutch translations:
Het was heel klein.
Ik ben te klein.
Het is te klein.
Teken een kleine cirkel.
Ik was te klein.
Het is te klein.
- Ik ben erg kort.
- Ik ben erg klein.
Het is erg klein.
Het was heel klein.
Groot of klein?
Daar is een kleine spar.
Ik pak mijn potje.
met mijn kleine baby,
De wereld is klein.
Teken een kleine cirkel.
Hoe klein is het?
Welk dier is klein?
Laten we een korte pauze nemen.
De vork is klein.
Het boek is klein.
Dat boek is klein.
Ik was te klein.
- Dat boek is klein.
- Dit boek is klein.
Mijn tuin is klein.
Londen is klein vergeleken met Tokio.
- Heeft u niets kleiners dan dit?
- Heb je niets kleiners dan dit?
Nederland is een klein land.
Iets kleiners misschien.
...maar dit knaagdiertje niet.
Het is een kleine schorpioen.
Ik ben maar een kleine jongen.
Ik ben maar een kleine jongen.
Wat is de wereld toch klein!
Holland is een klein land.
John is mijn broertje.
Luxemburg is een klein land.
Dit is een klein boek.
Deze sombrero is heel klein.
Mijn kamer is echt klein.
Dus onthoud: kleine schorpioenen zijn gevaarlijk.
en kwamen we deze jongen tegen.
Een kleine sprinkhaanmuis kan maar beter oppassen.
Japan is kleiner dan Canada.
Mijn broer is klein maar sterk.
In vergelijking met Tokio is Londen klein.
- Is dat te klein?
- Is het te klein?
Deze hoed is te klein voor jou.
De wereld is een klein dorp.
De egel is een klein dier.
Hij komt uit een kleine stad.
Het is te klein.
Ondanks dat het maar een klein stapje was,
Dit systeempje heet een tip-up.
Je dient de hersenen een laag voltage toe,
Zijn kleine lichaam genereert amper warmte.
Dit mannetje moet zijn stem vinden.
Mijn broer woont in een klein dorpje.
De stad waar ik woon is relatief klein.
Hij is de jongere broer van Taro.
"Wat is er?" vroeg het kleine witte konijn.
Deze hoed is te klein voor mij.
Maak het kleiner.
Ik heb een kleine blog over de Nederlandse taal.