Examples of using "Llave" in a sentence and their dutch translations:
- Geef me de sleutel.
- Geeft u me de sleutel.
- Ik ben mijn sleutel kwijt.
- Ik heb mijn sleutel verloren.
Ik ben mijn sleutel aan het zoeken.
- Ik ben de sleutel kwijt.
- Ik heb de sleutel verloren.
- Ik ben de sleutel verloren.
- Hebt u de sleutel nodig?
- Hebben jullie de sleutel nodig?
- Ik ben mijn sleutel verloren.
- Ik ben mijn sleutel kwijt.
- Ik heb mijn sleutel verloren.
"Wat is er aan de hand?" "De sleutel is verdwenen." "Welke sleutel?" "De fietssleutel."
Hier is je sleutel.
Zou ik de sleutel kunnen krijgen?
- Dit is uw sleutel.
- Dit is jouw sleutel.
- Dit is jullie sleutel.
- Dit is je sleutel.
- Ik ben mijn sleutel kwijt.
- Ik heb mijn sleutel verloren.
Ik ben mijn sleutel kwijt.
- Ik ben mijn sleutel verloren.
- Ik ben mijn sleutel kwijtgeraakt.
- Ik ben mijn sleutel kwijt.
- Ik heb mijn sleutel verloren.
Breng de sleutel.
Ik heb een sleutel.
Geef me de sleutel.
Geef me de sleutel.
Dit is uw sleutel.
Hij zocht naar de sleutel.
Hij draaide de sleutel om.
Dit is jouw sleutel.
Waar hebt ge de sleutel gevonden?
Je bent je sleutel aan het zoeken.
Ik ben mijn sleutel aan het zoeken.
Hier is mijn sleutel.
Ik ben mijn sleutel kwijtgeraakt.
Ik heb de sleutel gevonden.
Ik heb de sleutel niet.
Zoek de verloren sleutel.
Waar heb je die sleutel gevonden?
Hebt u een reservesleutel?
Hebt u de sleutel nodig?
Waar zou de sleutel toch zijn?
Draai de sleutel naar links.
Kan ik nu de sleutel hebben?
- De deur is gesloten.
- De deur is op slot.
Weet je waar mijn sleutel is?
Speel niet met de sleutel.
Tom gaf me zijn sleutel.
Ik moet de sleutel vinden.
Hoe ben je binnengekomen? Heb je een sleutel?
Zoals een sleutel in een slot.
Ik ben de sleutel van mijn auto verloren.
Waar heb je die sleutel gevonden?
Breng me alsjeblief de loper.
Is dat de sleutel die je zoekt?
Heb je de deur op slot gedaan?
- Geef me de sleutel van dit kasteel!
- Geef me de sleutel van dit slot!
Mijn kamersleutel graag.
Ik hield de deur op slot.
Ik heb de sleutel gevonden waar ik naar op zoek was.
Er ligt een sleutel op tafel.
De deur is op slot.
Draai de sleutel naar links.
Hij stak de sleutel in het slot.
Deze sleutel past niet in het slot.
Hij stak de sleutel in het slot.
Een gouden sleutel maakt alle deuren open.
John haalde een sleutel uit zijn zak.