Translation of "Biblia" in Dutch

0.004 sec.

Examples of using "Biblia" in a sentence and their dutch translations:

¿Quién escribió la Biblia?

Wie heeft de Bijbel geschreven?

¿Estáis leyendo la Biblia?

- Leest u de Bijbel?
- Lees je de Bijbel?
- Lezen jullie de Bijbel?

Tom está leyendo la Biblia.

- Tom leest de Bijbel.
- Tom is de Bijbel aan het lezen.

Tom lee la Biblia todos los días.

Tom leest elke dag de Bijbel.

Todas esas son citas de la Biblia.

Dat zijn allemaal citaten uit de Bijbel.

Éstas son todas citas de la Biblia.

Dat zijn allemaal citaten uit de Bijbel.

Los traductores de la Biblia se consideraban blasfemos.

De vertalers van de Bijbel werden als godslasterlijk beschouwd.

Según la Biblia, Dios creó el mundo en seis días.

Volgens de Bijbel schiep God de wereld in zes dagen.

Según la Biblia, a Dios le tomó seis días crear el mundo.

Volgens het Bijbelverhaal had God zes dagen nodig om de wereld te maken.

"Ama a tu prójimo como a ti mismo" es una cita de la Biblia.

"Heb uw naaste lief als uzelf" is een citaat uit de Bijbel.

La Biblia nos dice de amar a nuestros vecinos, y también a nuestros enemigos; probablemente porque en general son las mismas personas.

De Bijbel draagt ons op om onze naasten én onze vijanden lief te hebben; waarschijnlijk omdat dat in het algemeen dezelfde personen zijn.

La Biblia no conoce bombas atómicas, accidentes de tráfico, crisis financieras, crimen por Internet, alarmas de auto ni contaminación ambiental. Oh Dios, qué tiempos paradisíacos.

Van atoombommen, verkeersongelukken, financiële crises, cybercriminaliteit, verkeersherrie of luchtvervuiling heeft de Bijbel geen weet: Oh! God! Wat waren dat toch hemelse tijden!