Examples of using "¡ella" in a sentence and their dutch translations:
Zal ze komen?
Zij bad.
Hij is overleden.
Ze loopt.
Zij verraadde u.
Ze is dokter.
- Ze nam afscheid.
- Ze zei vaarwel.
Ze houdt van hem.
Ze is koppig.
Zij is een student.
Ze zei "Tot ziens".
Ze is dokter.
Zij is mooi.
- Ze kan schaatsen.
- Ze kan skaten.
Ze aanbidt hem.
Ze studeert hard.
- Ze heeft geprobeerd.
- Ze probeerde het.
Ze is vriendelijk.
Spreekt ze Frans?
- Zij werd rood.
- Ze bloost.
Ze praat veel.
- Ze nam afscheid.
- Ze zei vaarwel.
- Ze heeft hem verstikt.
- Zij heeft hem verstikt.
- Ze heeft hem gewurgd.
- Zij heeft hem gewurgd.
- Ze verstikte hem.
- Zij verstikte hem.
- Ze wurgde hem.
- Zij wurgde hem.
Ze haat hem.
Ze sloeg hem.
Ze lijkt gelukkig te zijn.
Zij spreekt Russisch.
Nu is ze de baas.
- Ze is weg.
- Ze is vertrokken.
Ze huilde.
- Ze huilde.
- Ze was aan het huilen.
Ze loopt.
- Zij is overleden.
- Ze stierf.
Zij rent.
Ze verdween.
Zij sliep.
Zingt ze?
- Zij zwom.
- Ze zwom.
Zij opende.
- Ze niesde.
- Ze heeft geniesd.
Ze steelt.
- Ze kookt.
- Zij kookt.
Ze kwam.
Ze rende weg.
Ze loog.
Bestaat zij?
Ze kwam!
Zij drinkt.
- Ze maakte haar debuut.
- Ze heeft haar debuut gemaakt.
Ze heeft gerookt.
Ze is vergiftigd.
Ze ziet er triest uit.
Ze at nauwelijks iets.
Ze luistert naar hem.
Ze is afgevallen.
Ze glimlacht altijd.
Ze probeerde het.
Ze is een alcoholist.
- Ze kwam als laatste.
- Ze is als laatste gekomen.
Ze is mijn vriendin.
Misschien komt ze morgen.
Misschien komt ze morgen.
Misschien komt ze morgen.
Zij werd rood.
Ze kan Frans spreken.
- Ze draagt een zonnebril.
- Zij heeft een zonnebril op.
Zij werd kwaad.
"Hoe oud is ze?" "Ze is twaalf jaar oud."
"Niet huilen," zei ze.
Zij sloeg hem in het gezicht.
Ze bezocht me geregeld.
Ik vraag me af wie ze is.
Ze heeft gisteren groenten gekocht.
Ze is koppig.
Zij spreekt Russisch.
Ze heeft haar handtas verloren.
Zij weet dat ik weet dat zij het weet.
Ze wees naar hem.