Examples of using "купила" in a sentence and their dutch translations:
Ze heeft kip gekocht.
- Maria kocht brood.
- Maria heeft brood gekocht.
- Ze kocht een kip.
- Ze heeft een kip gekocht.
Zij kocht.
Ze heeft een trui voor hem gekocht.
Ze heeft een kip gekocht.
- Maria kocht brood.
- Maria heeft brood gekocht.
Heb je sap gekocht?
Je kocht een papegaai.
- Zij kocht brood.
- Zij heeft brood gekocht.
Ze kocht een woordenboek voor haar zuster.
Mijn moeder heeft een nieuwe jurk voor me gekocht.
Ze kocht een boek in de winkel.
Je hebt een hoop juwelen gekocht.
Wat heeft Mari gisteren gekocht?
Ze heeft een nieuwe computer gekocht.
Ze heeft een trui voor hem gekocht.
- Waar heb je bloemen gekocht?
- Waar heb je de bloemen gekocht?
Maria heeft geen brood gekocht.
Ze kocht een dozijn eieren.
Ze heeft gisteren groenten gekocht.
Zij kocht ook het woordenboek.
Ze kocht een stuk speelgoed voor de jongen.
Mary kocht een microscoop voor zichzelf.
Ze heeft hem een fototoestel gekocht.
Waarom kocht ze dit?
Waarom kocht ze een bloem?
Karen kocht veel dingen op de rommelmarkt.
Ik heb een auto gekocht.
Je hebt brood gekocht.
Ik heb een paraplu gekocht.
Ze kocht twee paar sokken.
Ik kocht deze trui gisteren.
Ze kocht een boek in de winkel.
- Ik kocht twee flessen melk.
- Ik heb twee flessen melk gekocht.
Moeder kocht een prachtige pop voor haar.
Mama kocht een mooie pop voor mij.
Waar heeft zij deze boeken gekocht?
Mary kocht een rok en een blouse.
Zij kocht ook dat woordenboek.
Ze heeft twee dozijn eieren gekocht.
Waar heb je die rok gekocht?
Waar heeft ze dat boek gekocht?
Ik heb een horloge gekocht.
- Ik heb een elektrische fiets gekocht.
- Ik kocht een elektrische fiets.
Moeder kocht twee flessen sinaasappelsap.
Wat kocht ze in die winkel?
Zij kocht een haarborstel en een tandenborstel.
Welke kleur heeft de auto die ze voor zichzelf gekocht heeft?
Mijn moeder kocht een gele paraplu voor mijn broer.
Ik heb één zak gekocht.
- Ik kocht een schaar.
- Ik heb een schaar gekocht.
Ik kocht een T-shirt.
Ik heb een cactus gekocht.
Mijn mama kocht twee flessen appelsap.
- Maria kocht boter, brood en kaas.
- Maria heeft boter, brood en kaas gekocht.
Maria heeft nagellak gekocht.
Ik heb een horloge gekocht.
Je kocht een papegaai.
Jij hebt kaarsen gekocht.
- Wat heb je gekocht?
- Wat heeft u gekocht?
- Wat hebben jullie gekocht?
Ik heb het al gekocht.
Ze heeft deze pen bij die winkel gekocht.
Ze zei mij dat ze een cd gekocht had.
Mijn vriendin zei dat ze een nieuw horloge had gekocht.
Mijn moeder kocht twee flessen sinaasappelsap.
- Jane heeft het dan toch maar niet gekocht.
- Ten slotte heeft Jane het niet gekocht.