Examples of using "árul" in a sentence and their dutch translations:
Hij verkoopt fruit.
Zij verkoopt bloemen.
- Ze verkoopt groente.
- Ze verkoopt groentes.
- Ze verkoopt groenten.
Hij verkoopt drankjes.
Hij verkoopt whisky.
Tom verkoopt kunstmest.
Zij verkoopt zeeschelpen.
Tom verkoopt fruit.
Tom verkoopt bloemen.
Tom is limonade aan het verkopen.
Hij verkoopt auto's.
Maar hij zat er niet mee in om die technologie te verkopen.
Deze supermarkt verkoopt alleen biologisch eten.
Dus wat vertelt dit ons over politiek geweld?