Examples of using "Sprach" in a sentence and their dutch translations:
Aldus sprak Zarathustra.
- Hij sprak.
- Hij was aan het spreken.
Ik sprak.
Ze sprak.
Hij bleef praten.
Ze sprak snel.
Tom sprak hakkelend.
Ze praatte maar door.
De man sprak met een lage stem.
Hij sprak Duits met me.
Maar niemand had het erover.
De omroeper sprak Engels.
- Zij sprak goed Japans.
- Ze sprak goed Japans.
Ik sprak alleen maar Duits.
Tom sprak er nooit over.
Wat nu gedaan, zei Zeus.
De man praatte zachtjes.
- Tom sprak in raadsels.
- Tom sprak in raadselen.
- Tom sprak als een orakel.
Hij praatte over haar ziekte.
- Hij sprak in zichzelf.
- Hij praatte tegen zichzelf.
- Ze sprak al gaand.
- Ze wandelde en praatte.
- Wie heeft er gepraat?
- Wie praatte er?
Tom sprak.
- Tom sprak gisteren met Maria.
- Tom heeft gisteren met Maria gesproken.
- Hij sprak alleen Duits.
- Hij kon alleen Duits spreken.
De oude man sprak Frans met me.
Ze vond het leuk over zichzelf te praten.
Ze sprak mij aan in het Spaans.
Ik heb gepraat met de Poolse ambassadeur.
Hij heeft helemaal niet met me gesproken.
Ik sprak traag, opdat ze me konden verstaan.
Ik sprak traag, opdat ze me konden verstaan.
- Jessie sprak slecht Frans en nog slechter Duits.
- Jesse spreekt slecht Frans en nog slechter Duits.
Maar ik sprak toen al vloeiend Spaans,
Ze sprak alsof er niets gebeurd was.
Ik sprak traag, opdat ze me konden verstaan.
Ze had geen idee waar ik het over had.
Tom had geen idee waar ik het over had.
Misschien had ze het wel niet over jou.
Tom heeft de hele nacht geen woord gezegd.
Ik sprak met Maria over mijn gevoelens.
Tom sprak.
De oude man sprak Frans met me.
De school heeft Mary een prijs toegekend.
De man sprak met een lage stem.
- Een Amerikaan sprak me op het station aan.
- Op het station sprak een Amerikaan tegen me.
Sami sprak zijn voornaam uit als "Schami".
Tom praatte in zijn slaap.
Na de voordrachten sprak ik met veel mensen.
Terwijl hij sprak, werd hij meer en meer opgewonden.
Iedereen wist dat ze goed Engels kon.
Tom wist dat Mary heel goed Frans sprak.
- Hij sprak in zichzelf.
- Hij praatte tegen zichzelf.
Jesse spreekt slecht Frans en nog slechter Duits.
Tom wilde weten met wie Mary aan het praten was.
Ik sprak luid, zodat iedereen me kon verstaan.
Hij besprak de zaak niet, hij sprak er alleen maar over.
Ik was verbaasd dat Tom zo goed Frans spreekt.
De man had zijn vrouw al drie dagen niet gesproken.
Ik voelde me niet op mijn gemak omdat ik geen Frans sprak.
- Hij zei geen woord.
- Hij heeft geen woord gezegd.
De leraar sprak zo snel, dat we hem niet konden verstaan.
De ambassadeur sprak zich uit voor de oprichting van tweetalige scholen.
Omdat Tom Frans praatte, kon ik niet begrijpen wat hij zei.
Hoewel Tom met een accent sprak, had hij een indrukwekkende woordenschat.
De filosoof Socrates sprak in de gevangenis met zijn makkers over de dood.
Ik heb gepraat met de Poolse ambassadeur.
De familie vermoedt dat het leger de feiten wilde verbergen en niet de waarheid sprak.
- Hij zei helemaal niets.
- Hij heeft geen woord gezegd.
- Hij zei geen woord.
- Hij heeft geen woord gezegd.
Ik heb gisteren zijn kantoor opgebeld.
„Ik zie hem nog steeds, op de plek waar de gevechten het hevigst waren, met de mannen