Examples of using "Ovat" in a sentence and their dutch translations:
Het zijn professoren.
- Ze zijn vegetariërs.
- Zij zijn vegetariërs.
Ze slapen.
Waar zijn mijn horloges?
De kinderen slapen.
Taalscholen zijn dom.
Koala's zijn schattig.
Ze zijn klein.
Iedereen is dood.
Jouw schilderijen zijn mooi.
De batterijen zijn leeg.
"Waar zijn de boeken?" "Ze liggen op de schrijftafel."
Waar zijn de douches?
Zij zijn blauw.
Courgettes zijn groen.
Vlinders zijn mooi.
Zij komen uit IJsland.
Hoe oud zijn jullie kinderen?
De aanwezigen zijn allemaal Japanners.
De kersenbloesem is voor Japan wat de roos is voor Engeland.
Dit zijn mijn boeken, die zijn van hem.
Waar zijn de ouders?
De populisten hebben gewonnen.
Mary's schoenen zijn vies.
IJsberen zijn wit omdat ze oude beren zijn.
Ze zijn beiden dood.
Waar is mijn geld?
Ik hou van pinguïns omdat ze schattig zijn.
Ze zijn nog jong.
Hoe oud zijn jullie kinderen?
Het zijn bekwame studenten.
Ze zijn te groot.
Ze zijn heel gevaarlijk.
Ze zijn erg praktisch.
Eieren zijn zeer broos.
Alles...
Niet veel ruimte.
Je kunt ze eten...
Robben zijn flexibeler.
...lopen moordenaars los.
Bloemen zijn hard.
Chrysanten zijn duur.
Ze zijn heel gouvernementeel.
Dat zijn ronde courgettes.
Iedereen is klaar.
Zij zijn leraren.
Zij zijn gelukkig.
Het zijn worstelaars.
- Zij zijn dokters.
- Zij zijn artsen.
Mijn ogen zijn blauw.
Mannen zijn varkens.
Wanneer is de bruiloft?
Ze zijn piloten.
Iedereen is er.
Paarden zijn dieren.
Ze staan op het punt weg te gaan.
De appels zijn rijp.
- Zij zijn zangers.
- Zij zijn zangeressen.
Egels zijn schattig.
- De ramen zijn open.
- De ramen staan open.
- Je lippen zijn rood.
- Jouw lippen zijn rood.
Zij zijn in gevaar.
Onze goden zijn dood.
De arbeiders staken.
Bananen zijn heerlijk.
Goden bestaan.
Waar zijn de ouders?
Schorpioenen zijn gevaarlijk.
De maagpijn is over.
Hier zijn je sleutels.
Waar zijn ze?
Uilen zijn schattig.
Uilen zijn wijs.
- Ze hebben het mis.
- Ze zitten ernaast.
- Zij hebben het mis.
- Zij zitten ernaast.
Ze zijn prachtig.
- Het zijn spionnen.
- Ze zijn spionnen.
- Zij zijn spionnen.
- Ze lijken op elkaar.
- Zij lijken op elkaar.
- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.
Het zijn baby's.
De kinderen zijn op school.
Noten zijn voedzaam.
Zij zijn sterk.
De rozen zijn rood.
Auto's zijn duur.
Appels zijn rood.
Dat zijn zonnebloemen.
Citroenen zijn zuur.
Bananen zijn geel.
- Je veter zitten los.
- Uw veters zitten los.
Kersen zijn rood.
- Het leven is duurder geworden.
- De kosten voor levensonderhoud zijn gestegen.
De prijzen zijn hoog.
Waar zijn de kinderen?
De studenten zijn lui.
Beiden zijn mijn collega's.
De begrafenis is morgen.