Translation of "Aan het" in Italian

- Ik ben aan het overgeven.
- Ik ben aan het kotsen.

- Sto vomitando.
- Io sto vomitando.

- Waren jullie aan het huilen?
- Was je aan het huilen?

- Stavi piangendo?
- Stava piangendo?
- Stavate piangendo?

- Ik ben aan het vieren.
- Ik ben aan het feestvieren.

- Sto festeggiando.
- Io sto festeggiando.

- Ze waren aan het opruimen.
- Ze waren aan het schoonmaken.

- Facevano le pulizie.
- Loro facevano le pulizie.
- Stavano facendo le pulizie.
- Loro stavano facendo le pulizie.

- Ik ben aan het verhuizen.
- Ik ben aan het bewegen.

- Mi sto trasferendo.
- Io mi sto trasferendo.

- Tom is aan het rusten.
- Tom is aan het uitrusten.

Tom sta riposando.

Onttrokken aan het zicht.

nascosta alla vista.

Aan het werk nu!

- Al lavoro ora!
- Al lavoro adesso!

- We zijn aan het niksen.
- We zijn niets aan het doen.

- Non facciamo niente.
- Noi non facciamo niente.
- Non facciamo nulla.
- Noi non facciamo nulla.

Die luiaard is hard aan het werk, heel hard aan het werk.

Ecco, vedete qui un bradipo che lavora davvero sodo.

- Ze zijn nu aan het rennen.
- Ze zijn nu aan het hardlopen.

- Stanno correndo ora.
- Stanno correndo adesso.

- Hij is aan het zwemmen.
- Hij zwemt.
- Ze is aan het zwemmen.

Nuota.

- De professor is aan het telefoneren.
- De leraar is aan het telefoneren.

Il professore sta facendo una telefonata.

Hij was aan het bellen.

Chiamò.

Ik was aan het douchen.

- Mi facevo una doccia.
- Io mi facevo una doccia.

Ben ik aan het uitglijden?

Sto scivolando?

Ze zijn aan het bekvechten.

- Stanno discutendo.
- Loro stanno discutendo.
- Stanno litigando.
- Loro stanno litigando.

Tom was aan het dagdromen.

Tom stava sognando a occhi aperti.

Het was aan het sneeuwen.

- Nevicava.
- Stava nevicando.

Maar nu aan het werk!

Ma ora mettiamoci al lavoro.

Ik ben aan het vertalen.

Sto traducendo.

Ze zijn aan het lunchen.

- Sono a pranzo.
- Loro sono a pranzo.

Hij is aan het studeren.

- Studia.
- Lui studia.

Tom was aan het huilen.

- Tom stava urlando.
- Tom stava piangendo.
- Tom piangeva.

Tom is aan het snurken.

Tom sta russando.

Ik ben aan het hoesten.

- Sto tossendo.
- Io sto tossendo.

Ik ben aan het dutten.

- Sto dormicchiando.
- Sto sonnecchiando.

Ze was aan het hijgen.

- Stava ansimando.
- Lei stava ansimando.

Ze is aan het zwemmen.

- Sta nuotando.
- Nuota.
- Lei nuota.
- Lei sta nuotando.

Ik was aan het slapen.

- Stavo dormendo.
- Io stavo dormendo.

We zijn aan het luisteren.

- Stiamo ascoltando.
- Noi stiamo ascoltando.

Je bent aan het dromen.

- Sta sognando.
- Stai sognando.
- State sognando.

Ben je aan het kijken?

Stai guardando?

Ga terug aan het werk.

- Torna al lavoro.
- Tornate al lavoro.
- Torni al lavoro.
- Torna a lavorare.
- Tornate a lavorare.
- Torni a lavorare.

Hij is aan het lopen.

- Sta camminando.
- Lui sta camminando.
- Sta passeggiando.
- Lui sta passeggiando.

We zijn aan het winnen.

- Stiamo vincendo.
- Noi stiamo vincendo.

Tom is aan het skiën.

Tom sta sciando.

Ze zijn aan het dansen.

- Stanno ballando.
- Loro stanno ballando.
- Stanno danzando.
- Loro stanno danzando.

Ik ben aan het bloeden.

- Sto sanguinando.
- Io sto sanguinando.

Tom is aan het verdrinken.

- Tom sta annegando.
- Tom sta affogando.

Tom is aan het rusten.

Tom sta riposando.

Zij zijn aan het kijken.

- Stanno guardando.
- Loro stanno guardando.

Was je aan het vapen?

- Fumavi una sigaretta elettronica?
- Tu fumavi una sigaretta elettronica?

Sla rechtsaf aan het kruispunt.

Gira a destra all'incrocio.

Zij was aan het skiën.

- Sciava.
- Lei sciava.
- Stava sciando.

Je was aan het ploegen.

- Aravi.
- Tu aravi.

Ze was aan het schrijven.

- Scriveva.
- Lei scriveva.

Tom was aan het tellen.

Tom contò.

Ze waren aan het onderzoeken.

- Indagavano.
- Loro indagavano.

Tom was aan het skiën.

Tom stava sciando.

Ik ben aan het werken.

- Sto lavorando.
- Io sto lavorando.

Iets is aan het veranderen.

Qualcosa sta cambiando.

Ze zijn aan het discussiëren.

- Stanno discutendo.
- Loro stanno discutendo.
- Stanno litigando.
- Loro stanno litigando.

Tom was aan het snikken.

Tom stava singhiozzando.

Ze was aan het bellen.

- Telefonava.
- Lei telefonava.

Ik ben aan het praten.

- Sto parlando.
- Io sto parlando.

We zijn aan het mediteren.

- Stiamo meditando.
- Noi stiamo meditando.

Tom is aan het praten.

Tom sta parlando.

Tom is aan het winnen.

Tom sta vincendo.

Tom is aan het slapen.

- Tom sta dormendo.
- Tom sta dormendo ora.
- Tom sta dormendo adesso.

Is Tom aan het kletsen?

- Tom sta balbettando?
- Tom sta farfugliando?

Tom is aan het schetsen.

- Tom sta disegnando.
- Tom sta schizzando.
- Tom sta facendo uno schizzo.
- Tom sta facendo un abbozzo.

Tom was aan het roken.

Tom stava fumando.

Is Tom aan het sterven?

Tom sta morendo?

Iedereen is aan het eten.

Tutti stanno mangiando.

Ze is aan het lopen.

Lei cammina.

Je was aan het rennen.

- Filavi.
- Tu filavi.

Tom is aan het verdrinken!

- Tom sta affogando!
- Tom sta annegando!

Iedereen is aan het kijken.

Stanno guardando tutti.

We zijn aan het lunchen.

- Stiamo pranzando.
- Noi stiamo pranzando.

Ik ben aan het lunchen.

- Sto pranzando.
- Io sto pranzando.

Ik was aan het roken.

- Stavo fumando.
- Io stavo fumando.

Ik ben aan het ontbijten.

- Digiuno.
- Sto facendo colazione.

Tom is aan het vissen.

Tom sta pescando.

Hij is aan het zwemmen.

- Nuota.
- Lui nuota.

Ik was aan het spelen.

Io stavo giocando.

Hij is aan het dagdromen.

Sta sognando a occhi aperti.

We zijn aan het barbecueën.

- Stiamo facendo un barbecue.
- Noi stiamo facendo un barbecue.
- Stiamo facendo una grigliata.
- Noi stiamo facendo una grigliata.

Ik ben aan het lesgeven.

- Sto insegnando.
- Io sto insegnando.