Examples of using "نحن" in a sentence and their dutch translations:
We komen.
We zijn leraren.
Wij zijn Canadezen.
We zijn gelukkig.
We gaan naar de keuken.
we zijn alleen.
Wij.
Wij zijn Arabieren.
We zijn studenten.
We zijn aan het luisteren.
We begrijpen het.
- Waar zijn we?
- Waar zijn wij?
We kennen hem.
We zijn gelukkig.
Wij zijn mensen.
Wij zijn gehoorzaam.
- Wij hebben honger.
- We hebben honger.
We zijn hier.
Zijn we kwaadaardig?
Wij produceren het.
En we kunnen.
...we zijn klaar voor de extractie.
Daar gaan we.
We weten dat.
We geven er niet om.
We kennen ze amper.
Daar gaan we.
Hier komt het.
We zijn tegen oorlog.
Daarom zijn wij hier.
We zijn oude vrienden.
We leren Arabisch.
Wij houden van bomen.
- Wij daten niet.
- Wij zijn niet aan het daten.
We zijn in oorlog.
We kennen haar niet.
We kennen hem niet.
- We rouwen.
- We zijn in rouw.
Het spijt ons ontzettend.
- Hier zijn we dan.
- Hier zijn we!
Wij houden van onze kinderen.
We zijn thuis.
We staan aan dezelfde kant.
Wij haten onzekerheid.
En ja, we hebben behoefte aan hoop,
in wezen onze eigen schuld is.
Oké. Daar gaan we.
Daar gaan we.
En we zijn nu op het punt...
Daar gaan we.
Ik heb hem. Zo.
We willen allemaal redenen hebben.
Wij mensen zijn geobsedeerd door snelheid.
En daarom zitten we vast.
We deleten de haatmails.
Daar hebben we het.
We gaan naar de bioscoop.
Wij verkopen sinaasappelsap.
Wij hebben hulp nodig.
- We zijn mannen.
- Wij zijn mannen.
We houden van elkaar.
We hebben wat eten nodig.
- Waar gaan we naartoe?
- Naar waar gaan we?
We gingen naar Boston.
We werken voor vrede.
We hebben geld nodig.
We gaan naar de moskee.
Zijn we klaar om te gaan?
Wij wonen in Marokko.
We wonen in Djibouti.
We leven in een maatschappij.
We kennen haar niet.
We kennen hem niet.
We worden met een ernstige crisis geconfronteerd.
We laten anderen een waarde aan ons toekennen.