Translation of "Necesita" in Dutch

0.016 sec.

Examples of using "Necesita" in a sentence and their dutch translations:

- Lo necesita.
- Él lo necesita.
- La necesita.

Hij heeft het nodig.

- Lo necesita.
- Ella necesita esto.

Ze heeft het nodig.

- Necesita ayuda.
- Él necesita ayuda.

Hij heeft hulp nodig.

- Tom necesita lentes.
- Tom necesita gafas.

Tom heeft een bril nodig.

- Él necesita gafas.
- Él necesita lentes.

Hij heeft een bril nodig.

- ¿Necesita un rayador?
- ¿Necesita un guayo?

Heeft u een rasp nodig?

- Él necesita dinero.
- Ella necesita dinero.

- Zij heeft geld nodig.
- Ze heeft geld nodig.

Te necesita.

- Zij heeft je nodig.
- Hij heeft je nodig.

¿Qué necesita?

Wat heb je nodig?

Necesita ayuda.

- Hij heeft hulp nodig.
- Zij heeft hulp nodig.

¿Necesita dinero?

- Hebt u geld nodig?
- Heeft u geld nodig?

- Ella necesita de nuestra ayuda.
- Necesita nuestra ayuda.
- Ella necesita nuestra ayuda.

Ze heeft onze hulp nodig.

- Ella necesita de nuestra ayuda.
- Necesita nuestra ayuda.

Ze heeft onze hulp nodig.

- Él necesita dinero.
- Necesita dinero.
- Le falta dinero.

- Hij heeft geld nodig.
- Hij is blut.

Necesita ser sigilosa.

Onopvallend.

Ella necesita ayuda.

- Ze heeft hulp nodig.
- Hij heeft hulp nodig.

¿Qué libro necesita?

- Welk boek heb je nodig?
- Welk boek hebt u nodig?
- Welk boek hebben jullie nodig?

Él necesita gafas.

Hij heeft een bril nodig.

Tom necesita ropa.

Tom heeft kleding nodig.

Ella te necesita.

- Zij heeft je nodig.
- Zij heeft u nodig.

Tomás me necesita.

Tom heeft me nodig.

Tom necesita ayuda.

Tom heeft hulp nodig.

Necesita pilas nuevas.

Er moeten nieuwe batterijen in.

No necesita saberlo.

Hij hoeft het niet te weten.

Ella necesita dinero.

- Zij heeft geld nodig.
- Ze heeft geld nodig.

Necesita un abrigo.

Hij heeft een jas nodig.

Él necesita dinero.

Hij heeft geld nodig.

Él necesita ayuda.

Hij heeft hulp nodig.

Él lo necesita.

Hij heeft het nodig.

Se necesita camarero.

- Serveerster gezocht.
- Kelner gezocht.
- Kelnerin gezocht.

Se necesita más.

Er is meer nodig.

Tom necesita atención.

Tom heeft aandacht nodig.

Tom necesita algo.

Tom heeft iets nodig.

Tom necesita entrenamiento.

Tom heeft training nodig.

Tom necesita agua.

Tom heeft water nodig.

Tom necesita pagar.

Tom moet betalen.

Necesita vuestra ayuda.

- Hij heeft uw hulp nodig.
- Hij heeft jullie hulp nodig.

Necesita nuestra ayuda.

Ze heeft onze hulp nodig.

- Esa camisa necesita un planchado.
- Esa camisa necesita ser planchada.

- Dit shirt moet gestreken worden.
- Dit hemd moet gestreken worden.
- Dit hemd moet worden gestreken.

Ella le necesita más de lo que él la necesita.

Ze heeft hem meer nodig dan dat hij haar nodig heeft.

¿Quién diablos necesita esto?

Dit wil je niet.

Un niño necesita amor.

Een kind heeft liefde nodig.

Se necesita mucha agua.

Er is veel water nodig.

- ¿Qué necesitas?
- ¿Qué necesita?

Wat heb je nodig?

Él necesita una escalera.

Hij heeft een ladder nodig.

¿Qué más necesita Tom?

Wat heeft Tom nog meer nodig?

Él necesita un paraguas.

Hij heeft een paraplu nodig.

Él necesita un abogado.

Hij heeft een advocaat nodig.

Tom necesita nuevos zapatos.

Tom heeft nieuwe schoenen nodig.

No necesita hacerlo inmediatamente.

Dat hoeft u niet meteen te doen.

Él necesita una toalla.

Hij heeft een handdoek nodig.

Ella necesita un abrigo.

Ze heeft een jas nodig.

Él no necesita trabajar.

- Hij heeft het niet nodig te werken.
- Hij hoeft niet te werken.

- Lo necesita.
- Necesitas esto.

- Je hebt dit nodig.
- U heeft dit nodig.
- Jullie hebben dit nodig.

Mi país me necesita.

Mijn land heeft me nodig.

Tomás necesita a María.

Tom heeft Maria nodig.

Tom no necesita lentes.

Tom heeft geen bril nodig.

Tom necesita un trasplante.

Tom heeft een transplantatie nodig.

Tom necesita un amigo.

Tom heeft een vriend nodig.

Esta bicicleta necesita arreglo.

Deze fiets moet gerepareerd worden.

¿Necesita usted la llave?

Hebt u de sleutel nodig?

Tom no necesita ir.

Tom hoeft niet te gaan.

La ley necesita ser enmendada.

De wet moet verbeterd worden.

Esta camisa necesita ser planchada.

Dit shirt moet gestreken worden.

Tom necesita dormir un poco.

Tom heeft wat slaap nodig.

El futuro necesita al pasado.

De toekomst heeft het verleden nodig.

Mi bicicleta necesita una reparación.

Mijn fiets moet worden gerepareerd.