Examples of using "árabe" in a sentence and their dutch translations:
- Spreek je Arabisch?
- Spreekt u Arabisch?
- Spreken jullie Arabisch?
- Spreekt ge Arabisch?
- Spreek je Arabisch?
- Spreek je Arabisch?
- Spreekt u Arabisch?
- Spreken jullie Arabisch?
- Je geeft Arabisch.
- Je leert Arabisch.
Ik spreek Arabisch.
Spreek je Arabisch?
Spreek je Arabisch?
We leren Arabisch.
Hij schrijft Arabisch.
Kan je Arabisch lezen?
was om Arabisch te studeren.
We leren Arabisch.
Hij schrijft Arabisch.
Hij onderwijst Arabisch.
Hij spreekt Arabisch.
Ik leer Arabisch.
Het betekent 'hoop' in het Arabisch.
Ik hou van Arabisch.
Hij onderwijst Arabisch.
Kan je Arabisch lezen?
Kan je Arabisch lezen?
Hij schrijft Arabisch.
Ik spreek Arabisch maar ik studeer voor Engels.
Ik spreek niet erg goed Arabisch.
Egypte wordt "Misr" genoemd in het Arabisch.
Het woord "algoritme" komt uit het Arabisch.
Libanon wordt "Lubnan" genoemd in het Arabisch.
Ik zou graag een cursus Arabisch volgen.
Arabisch is geen moeilijke taal.
Ik begon Arabisch te studeren om heel verkeerde redenen.
Alif is de eerste letter van het Arabisch alfabet.
Saoedi-Arabië wordt "Al-Mamlakah Al-‘Arabiyyah As-Sa‘ūdiyyah" genoemd in het Arabisch.
Nadat hij tien seconden lang naar een Arabisch liedje had geluisterd, hoorde Dima eindelijk een bekende stem zeggen: "As-salamoe aleikoem!"
"Dima, "zei Al-Sayib streng, "je weet dat je als een broer van een andere moeder voor me bent, maar... een Arabier bedriegen is onvergeeflijk. Aju!"
Nadat hij ditmaal twintig seconden lang naar een Arabisch liedje had geluisterd - want als hij tien seconden lang had geluisterd, zou dit een dubbele zin zijn - hoorde Dima eindelijk een bekende stem zeggen: "As-salamoe aleikoem!"